Menu

Geschiedenis van de gemeente Haarlem

In de periode 1350-1450 beleefde Haarlem een ongekende bloei dankzij de ontwikkeling van de lakennijverheid, de scheepsbouw en vooral de bierbrouwerij. Omstreeks 1400 had de stad maar liefst honderd brouwerijen die voornamelijk voor de export produceerden. Door deze ontwikkelingen begon de stad een grote aantrekkingskracht uit te oefenen op de wijde omgeving. Duizenden plattelanders stroomden toe om werk te zoeken. Om deze nieuwkomers woonruimte te bieden werd de stad verschillende malen uitgebreid met nieuwe woonwijken.

Failliet

In de tweede helft van de vijftiende eeuw veranderde het tij en werd Haarlem getroffen door een langdurige economische recessie en zelfs failliet verklaard. Toen in 1514 Haarlem in het kader van een nieuw in te voeren belasting opgave moest doen van zijn financiële en economische situatie, had het stadsbestuur dan ook weinig positiefs te melden. De stad zat tot over haar oren in de schulden, het aantal bierbrouwerijen was gehalveerd en de textielnijverheid leidde een kwijnend bestaan. In 1514 telde de stad volgens het stadsbestuur 2714 huizen, maar 510 daarvan waren krotten of onlangs afgebroken en 960 woningen werden bewoond door personen die zo arm waren dat zij buiten de belasting vielen.

Ontredderd

In1572 koos Haarlem na lang aarzelen de kant van Willem van Oranje. In december van dat jaar sloegen de Spanjaarden het beleg voor de stad. Op 13 juli 1573 moest de stad zich overgeven. De zege was van korte duur. Vier jaar later verlieten de Spaanse troepen het land. Haarlem lag er ontredderd bij. Tijdens het beleg was een deel van de stad verwoest en tot overmaat van ramp was op 23 oktober 1576 brand uitgebroken in een brouwerij aan het Spaarne. Aangewakkerd door een krachtige noordoostelijke wind had het vuur zich een weg gebaand door de stad en ongeveer een vijfde deel ervan in de as gelegd.

Reddende hand

De toekomst voor Haarlem zag er in 1576 dus somber uit. Kort daarna echter werd Haarlem de reddende hand geboden door Vlaanderen. Nadat in 1585 Antwerpen, de meest welvarende stad in Europa in die tijd, door de Spanjaarden was ingenomen, verlieten tienduizenden Vlamingen om economische en geloofsredenen hun land, onder wie talrijke textielondernemers en geschoolde arbeidskrachten. Aangetrokken door gunstige vestigingsvoorwaarden, subsidies en de belofte dat zij hun gereformeerde religie in volle vrijheid mochten uitoefenen, vestigden zich vele duizenden in Haarlem. In 1622 telde de Spaarnestad bijna 40.000 inwoners, een ruime verdubbeling ten opzichte van 1576. Het merendeel van hen vond werk in de linnen- en zijde-industrie, die door de Vlamingen tot grote bloei was gebracht.

Bergafwaarts

De verwachtingen bij het stadsbestuur dat Haarlem, net als Amsterdam, een langdurige tijd van ongekende voorspoed tegemoet kon zien, waren zo hoog dat in 1671 besloten werd Haarlem in noordelijke richting uit te breiden. Helaas, de verwachte stroom van nieuwkomers bleef uit. In het laatste kwart van de zeventiende eeuw keerde het economisch tij en moest de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën erkennen dat men de concurrentiestrijd met Engeland en Frankrijk aan het verliezen was. Met Haarlem (én met Amsterdam) ging het nu snel bergafwaarts, wat onder andere te zien was aan de dramatische achteruitgang van het reizigersverkeer met de trekschuit tussen beide steden. In 1632 was deze trekvaart in gebruik genomen. Het jaar daarop vervoerden de schippers al 250.000 passagiers. In 1750 was dit aantal gedaald tot zo’n 150.000 en aan het begin van de jaren dertig van de negentiende eeuw tot een schamele 64.000. Het inwonertal daalde navenant, van 27.000 in 1750 tot 17.000 in 1811, van wie een kwart afhankelijk was van de bedeling. De stad begon er vervallen en rafelig uit te zien, vooral aan de randen van de stad bij de stadsmuren.

Eerste Nederlandse spoorlijn

Desondanks durfde de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij het aan in 1839 een spoorlijn te openen tussen Amsterdam en Haarlem, de eerste Nederlandse spoorlijn. In 1842 werd deze lijn doorgetrokken naar Leiden en kort daarna naar Den Haag en Rotterdam. In 1867 werd de lijn Haarlem-Alkmaar-Den Helder in gebruik genomen. De spoorwegen hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de wederopstanding van Haarlem na 1850, doordat dankzij de verbeterde infrastructuur kleine bedrijven konden uitgroeien tot belangrijke industriële complexen, zoals de machinefabriek Figee, de chocoladefabriek Droste, de drukkerij Enschedé, de scheepswerf Conrad en de spoorrijtuigenfabriek Beijnes. Het inwonertal schoot bijgevolg omhoog, zodat buiten de inmiddels gesloopte middeleeuwse omwalling arbeiderswijken verrezen, zoals het Rozenprieel, de Leidse buurt, de Amsterdamse buurt omstreeks 1900 en korte tijd later het chique Bosch en Vaart op Heemsteeds grondgebied, het tuindorp Ramplaan in Bloemendaal en de arbeiders- en middenstandsbuurten ten noorden van de stad in de gemeente Schoten.

Geen belasting

Voor Haarlem waren deze laatste wijken een doorn in het oog, omdat de bewoners wel profiteerden van de Haarlemse voorzieningen, maar daarvoor geen belastingen betaalden. Na het nodige duw- en trekwerk werd in 1927 het wetsvoorstel tot ‘Wijziging van de grenzen der gemeente Haarlem, Velsen, Bloemendaal, Heemstede, alsmede Haarlemmerliede en Spaarnwoude en opheffing der gemeenten Schoten en Spaarndam’ aangenomen. Hierdoor kreeg Haarlem er in één keer 31.148 inwoners bij, van wie het merendeel afkomstig was uit Schoten waar begin twintigste eeuw wijken als de Transvaal-, de Indische en de Bomenbuurt tot ontwikkeling waren gekomen.

Groei

Na de Tweede Wereldoorlog zette de groei van Haarlem zich onverminderd voort, met als onvermijdelijk gevolg een tekort aan woonruimte. In 1963 moest de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude wederom een deel van haar grondgebied aan Haarlem afstaan, te weten de Verenigde Grote en Kleine Polders, de Poelpolder en de Vijfhuizerpolder, tezamen zo’n 610 hectare. Op de weilanden verrezen in de jaren die volgden de ene na de andere woonwijk bestemd voor de duizenden woningzoekenden, onder wie velen uit de oude stadswijken zoals het Rozenprieel, de Burgwal, en de Vijfhoek, die in deze jaren drastisch werden gesaneerd. In 1975 was Schalkwijk, zoals de nieuwe uitbreiding werd genoemd, nagenoeg af en was het Haarlemse woningbestand vermeerderd met 3500 eengezinswoningen en 7800 flatwoningen. Tegenwoordig telt de gemeente Haarlem meer dan 155.000 inwoners. Van de grootschalige industrie die een eeuw geleden nog zo’n zwaar stempel drukte op de Haarlemse samenleving is weinig meer over, omdat gaandeweg de stad zich steeds meer is gaan toeleggen op de zakelijke en publieke dienstverlening.