Menu

Uw zoekacties: Diaconie van de Nederlands-Hervormde Gemeente te Haarlem

1340 Diaconie van de Nederlands-Hervormde Gemeente te Haarlem

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Armenzorg in het algemeen (ter oriëntatie)
2. De rol van de diaconie binnen de Haarlemse armenzorg
3. Het college van diakenen of de bestuursinrichting van de diaconie
4. Geschiedenis van de bedeling van de huiszittende armen
5. Van diaconiehuis tot Janskliniek
6. Overzicht van de bestuursinrichting van het diaconiehuis
7. De geschiedenis van de Haarlemse Kinderkerk
1340 Diaconie van de Nederlands-Hervormde Gemeente te Haarlem
Inleiding
7.
De geschiedenis van de Haarlemse Kinderkerk
In een vergadering van superintendenten, regenten en mede-regenten (d.i. het bestuur van de diaconie) op 29 september 1778, stelde de Heer G. Willekens voor om de kinderen van huiszittende armen onder de verplichting te brengen zondags naar de kerk te gaan. De reden om dit voorstel te doen was, zoals hij in de vergadering zei: "de kinderen onzer alimentanten worden over het algemeen zeer ongodsdienstig opgevoed". * 
Bovendien waren de leerredes die in de gemeente werden gehouden voor kinderen te moeilijk om te kunnen begrijpen.
Dit bovengenoemde voorstel werd in een commissie gebracht, die op 27 oktober 1778 een rapport gereed had *  , dat in de vergadering van 12 november 1778 nader behandeld werd. De commissie kwam met de volgende mogelijkheden:
1) in de Bakenesserkerk zouden predikanten wekelijks na de middag een beknopte en eenvoudige leerrede kunnen houden over de catechismus.
2) in de Janskerk zou na een verbouwing eveneens een kinderdienst mogelijk zijn. * 
Op de vergadering van 24 november 1778 hoorde men dat het voorstel, om de kinderen van huiszittende armen naar de kerk te laten gaan, bij burgemeesters was ingediend. *  De burgemeesters kozen voor het eerste voorstel op 18 juni 1779. Zij besloten dat met ingang van 1 november 1779 op alle zondagen om één uur 's middags een godsdienstoefening in de Bakenesserkerk zou worden gehouden, uitgezonderd de zondagen waarop een feestdag of avondmaalsviering zou vallen. De kinderen van huiszittende armen moesten deze kerkdienst, waarvan dus toon, zang, gebed en verkondiging speciaal op kinderen waren ingesteld, bijwonen. Indien ze zonder goedvinden van de bestuurders van de diaconie daarin in gebreke zouden blijven, zouden de ouders van die kinderen geen bedeling meer krijgen. *  De burgemeesters hadden voorts bepaald dat kinderen, die zich steeds braaf hadden gedragen, met Kerstmis beloningen daarvoor zouden ontvangen in de vorm van kledingstukken of een psalmboek.
Het bestuur van de Kinderkerk werd opgedragen aan één superintendent, twee regenten van het diaconiehuis en twee mede-regenten van de diaconie. Later zijn er nog twee regentessen aan toegevoegd. Op 7 november 1779 werd de eerste kinderpreek gehouden door de predikant W. Mobachius Quadt.
De Kinderkerk werd in de loop der tijd bezocht door kinderen van 6 tot 16 jaar. Bij hun toelating ontvingen zij een Nieuw Testament en een Psalm- en Gezangboek. Indien ze meer dan zeven maal absent waren geweest, kregen ze geen beloning. Kinderen die baldadig waren geweest, werden door het bestuur van de Kinderkerk meegenomen naar het diaconiehuis en daar in een hok op water en brood gezet. De schoolmeesters van de stadsarmenscholen en hun ondermeesters waren verplicht elke zondagmiddag bij toerbeurt de kinderen van huiszittende armen naar de kerk te leiden en tijdens de kerkdienst toezicht over hen te houden. Er werd tevens bepaald dat de schoolmeesters de kinderen niet mochten laten vertrekken, voordat de kerk bijna geheel door de andere bezoekers zou zijn verlaten. De schoolmeesters kregen voor hun taak een jaarlijkse beloning uit het fonds van de Kinderkerk.< VNOOT> Notulen 10-1-1853, inv. nr. 737
-
In 1862 tenslotte, zijn de stadsschoolmeesters geheel ontheven van het toezicht houden. * 
Aangezien het gedrag van kinderen van huiszittende armen nog al eens te wensen overliet, althans volgens de bestuurders van de Kinderkerk, wilden ze de kinderen beter plaatsen in de kerk. Voor 1855 zaten ze achterin het schip op banken zonder leuning. De belangstellende ouders konden dan in het schip van de kerk zitten. In 1855 werden de kinderen voor in het schip geplaatst, omdat de meeste ouders toch wegbleven. De stoelen werden genummerd en elk kind ontving een nummer corresponderende met het stoelnummer. Op deze manier konden gemakkelijk de kinderen genoteerd worden die afwezig waren. * 
Op 21 april 1854 kwam er een bestuurlijke verandering binnen de Kinderkerk naar aanleiding van de scheiding van de administratie tussen regenten van het Diaconie- en Aalmoezeniersarmenhuis en diakenen van de Hervormde Gemeente. Door deze scheiding tussen burgerlijke gemeente en kerk betreffende het armbestuur is het beheer en bestuur van de Kinderkerk toen in zijn totaliteit overgegaan naar de diakenen. Deze diakenen benoemden uit hun midden een speciale commissie, bestaande uit een viertal diakenen, om de fondsen van de Kinderkerk te beheren en verder als bestuur voor de Kinderkerk op te treden. *  De toestand rond 1870 was niet meer zo rooskleurig als voorheen. Het bezoek liep terug en de opbrengst van de collecten bedroeg ook aanzienlijk minder dan in voorgaande jaren het geval geweest was.
Op 5 januari 1870 werd door de commissie voor de Kinderkerk het voorstel gedaan aan de kerkenraad om de kerkdienst te verplaatsen van 's middags naar 's morgens van 10.00-11.00 uur. Reden hiertoe was, dat de kinderen 's middags vermoeid en na het eten ter kerke kwamen en dus eerder geneigd waren om te slapen dan om te luisteren. Bovendien zouden ouders die belangstelling hebben beter in de gelegenheid zijn om hun kinderen te vergezellen.
Ook stelde de commissie voor om het kerkgezang te bevorderen en de kinderen na de dienst van 11.00-11.30 uur te onderwijzen in koraalzang. *  De kerkenraad keurde deze voorstellen goed. Deze maatregelen waren een succes. Er kwamen zelfs kinderen uit betere standen.
In 1872 werd een serafine orgel (d.i. een klein huisorgel met registers) gehuurd om de koraalzang meer kracht bij te zetten. *  Dit orgel was de voorloper van het huidige orgel in de Bakenesserkerk, dat op 6 april 1874 werd ingewijd. Het werd gebouwd door J.A. Strobel te Frankenhausen in Thüringen. De kosten hiervoor werden geheel door de Kinderkerk gedragen. * 
Het systeem, waarbij de Kinderkerk voornamelijk bezocht werd door kinderen van armen, functioneerde tot in de dertiger jaren van de twintigste eeuw. Als beloning voor een geregeld kerkbezoek werd aan kinderen van huiszittende armen kleding of iets dergelijks uitgedeeld. Deze kinderen moesten zich laten inschrijven en ontvingen dan een knipkaart, die zij elke zondag na afloop van de dienst moesten laten afknippen door de administrateur van de diaconie, die in de Kinderkerk aanwezig was.
In het begin van de jaren dertig van de twintigste eeuw had de Kinderkerk wederom te kampen met een achteruitgang van het kerkbezoek. In 1931 stelde de commissie tot reorganisatie van de Kinderkerk voor om geheel te breken met dit verouderde systeem. *  Dit resulteerde uiteindelijk in 1935 in opheffing van de verplichting van de huiszittende armen om hun kinderen ter kerke te zenden. De kerk was nu vrijwillig, er kwamen ook kinderen uit andere standen.
Tot het begin van de vijftiger jaren heeft de Kinderkerk bestaan. In die periode werd zij overbodig, omdat zondagscholen geleidelijk de functie van de Kinderkerk overnamen.
8. De geschiedenis van de armenfabriek
9. Literatuurlijst
10. Verantwoording van de inventarisatie
Inventaris
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1636-2004
Omvang in meters:
24,45
Periode documenten:
1636-2004
Openbaarheid:
gedeeltelijk openbaar
Opheffing openbaarheidsbeperking:
toestemming gemeentearchivaris
Raadpleegmogelijkheid:
Gebruiksinformatie:
Inventaris inv.nrs. 1-1008. Inv.nr. 43 ontbreekt. In de Atlas van het Noord-Hollands Archief zijn geplaatst: inv.nrs. 295, 726 (alleen de foto's), 733-734 (=NL-HlmNHA_1340_54999011), 828, 830. Inv.nr. 937 is pas openbaar vanaf 2041.
Gemeente:
Haarlem