Oppermann (Fontes, blz. 112*) postuleert terecht voor het tot stand komen van het falsum 1083 het bestaan van een Burchard-oorkonde, waarvan het dictaat grotendeels overeengestemd moet hebben met de oorkonde van Burchard voor Limmen van 1108 (O.E. 277). De verwijzing naar de oorkonden van Karel Martel (O.U. 28, 35, 36) schijnt ons echter weinig ter zake; de overeenkomst met het falsum is niet treffend; de woorden "quod futurum non credimus" en de aanhaling van Judas in een vervloekingsformule hebben daarvoor een te algemeen karakter. Bovendien zijn de woorden van de Martel-oorkonden, in het bijzonder die van de sancties van O.U. 35 en 28, waarop Oppermann wijst, in geen der Burchard-oorkonden terug te vinden; deze laatste hebben òf geen sanctie, evenmin als de koningsoorkonden voor Utrecht, waarop Burchard-oorkonden via oudere bisschopsoorkonden teruggaan (vgl. b.v. O.U. 226), òf een sanctie, die totaal afwijkt van de Martel-oorkonden en van het falsum (men vergelijke bijv. de sanctie in genoemde oorkonde voor Limmen: si quis autem hanc traditionem violare temptaverit, anathema sit); daarentegen bestaat grote overeenkomst tussen de sanctie van de Echternach-oorkonde en de Egmond-oorkonden; o.a. komen de woorden "quod (temptaverit) numquam perficeat" van Echternach in het falsum terug. O.i. zijn de beide Egmondse oorkonden uitsluitend samengesteld uit elementen van de Echternach-, de verloren Burchard- en de Keulse oorkonde en moet geen woordelijke overname aangenomen worden (vgl. bijv. apprecatie in 1162 met die van de Keulse oorkonde, waar toch zonder twijfel directe ontlening bestaan heeft). Om de verhouding van de oorkonden aan te geven stellen wij hier de vermoedelijke Burchard-oorkonde (op grond van andere Burchard-oorkonden), het falsum 1083 en de oorkonde van 1162 naast elkaar, waarbij wij naast de eerste tevens de elementen, die uit de Echternach- en de Keulse oorkonde overgenomen zijn, aangeven.

Burchard.
In nom. S. et Ind. Trin
Echternach: idem
Notum sit omnibus Christi fidelibus tam futuris quiam presentibus.
Echternach: ad noticiam ... pervenire volumus
Quod ego Burchardus
Echternach: quod ego
Gerardus,
Echternach: si quis autem eam infringere (presumpserit), iram omnipotentis Dei ... onmnium que sanctorum incurrat et quod (temtaverit) nunquam perficeat.
ut huius (traditionis mee) auctoritas stabilis semper et inconvulsea permancat, hanc cartam conseribi (vgl. O.U. 226,258) et sigilli mei impressione roborari (feci)
Huius rei testes sunt:
Actum est hoc publice
Anno (volgen incarnatie-, konings, keizers en bisschopsjaar)
Keulen: regnarte glorioso rege Cuonrado
Keulen: Domino nostro Jhesu Christo suaviter disponente cui laus et gloria per secula seculorum. Amen.
Echternach: In Dei nomine feliciter.
Amen.

1083
In nom. S. et ind. Trin
(quapropter) notum sit omnibus tam presentibus quam futuris Christi fidelibus.
quod (Stephanus).
Si quis vero, ... hanc libertatem ecclesie voluerit infringere iram Dei et omnium sanctorum incurrat et hoc quod nititur numquam perficere valeat ... ut autem istius nostre concessionis auctoritas stabilis et inconvulsa omni tempore permaneat, hanc cartam conseribi fecimus et ... nostre sigillo corroborari.
Huius rei testes sunt:
Actum est hoc publice
(als Burchard-oorkonde) + abtsjaar
In Dei nomine feliciter.
Amen.

1162
In nom. Dei omnipotentis (zie sanctie Echternach)
notum esse volo tam presentibus, quam futuris Christi fidelibus.
quod ego Florentius.
Si quis vero ... hanc libertatem ecclesie ... infringere attemptaverit, iram Dei et oninium sanctorum incurrat ...
ut autem hec ... concessio duret in evum, presentem paginam sigillo meo roborari feci.
Huius rei testes fuerunt: Actum est hoc publice
(als Burchard-oorkonde) + abtsjaar
regnante glorioso imperatore Fritherico
Regnante Domino nostro Jhesu Christo cui est honor et gloria.
Amen.