Menu

Uw zoekacties: Lorentz, prof. dr. H.A., te Haarlem

364 Lorentz, prof. dr. H.A., te Haarlem

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Leven
364 Lorentz, prof. dr. H.A., te Haarlem
Inleiding
1.
Leven
Hendrik Antoon Lorentz wordt op 18 juli 1853 te Arnhem geboren uit een geslacht dat sinds 1800 vooral tuinders heeft voortgebracht; zijn vader, Gerrit Frederik Lorentz, "bezit naast zijn kwekerij op de Musschenberg bij Velp ook nog verscheidene arbeiderswoningen en is welgesteld genoeg om enkele huizen te laten bouwen, onder andere het pand aan de Steenstraat 38, waar hij met zijn vrouw Geertruida van Ginkel woont ten tijde van de geboorte van "Hentje", Gerrits oudste en enig overlevende zoon. Tot aan zijn benoeming als professor aan de Rijksuniversiteit van Leiden in 1877 zal Hendrik in Arnhem blijven wonen, op een korte studietijd te Leiden van 1870 tot 1872 na; het is bekend, hoe graag hij lange wandelingen maakte door de bossen rond De Steeg.
Als hij vier jaar is, overlijdt zijn moeder, maar in 1862 hertrouwt zijn vader met Luberta Hupkes; dan zit Hendrik al sinds 1859 op een van de beste lagere scholen van Arnhem, die van meester Swaters. In de hogere klassen is er een aansluitende avondschool, waar meester G.K. Timmer, zelf een enthousiast lid van het Natuurkundig Genootschap "Wessel Knoops", zijn leerlingen weet te boeien met allerlei proefnemingen; waarschijnlijk kan men hierin een van de redenen vinden dat Lorentz al rond zijn tiende jaar een logaritmetafel hanteert.
Als hij deze school in 1866 heeft afgelopen, is er te Arnhem de eerste plaatselijke Hoogere Burger School opgericht; Hendrik wordt samen met Herman Haga, die een vriend voor het leven zou worden, in de derde klas geplaatst. De kleine klassen vergemakkelijken persoonlijk contact met de docenten: al spoedig vat Lorentz vriendschap op voor zijn pas afgestudeerde leraren in de natuur- en scheikunde, H. van de Stadt en J.M. van Bemmelen, die beiden volgens de modernste inzichten onderricht geven. Dankzij zijn bijzonder taalgevoel en goed geheugen blinkt hij niet alleen in de exacte vakken uit: de Franse en Duitse romantische en de Engelse Victoriaanse literatuur leest hij zo indringend dat zijn stijl in die talen er de sporen van blijft dragen. Ook toont hij grote belangstelling voor de geschiedenis van de Reformatie, in verband wellicht met de rechtzinnig protestantse omgeving waarin hij opgroeide. Overigens weerhoudt deze hem er niet van, zijn voorkeur uit te spreken voor vrijzinnige predikanten; regelmatig bezoekt hij de diensten van de Waalse kerk, mede om goed Frans te leren. Later zal volgens het getuigenis van zijn dochter ook deze geloofsrichting hem niet meer bevredigen en kan hij, voor zover zijn schaarse uitlatingen op dit gebied een slotsom toelaten, een vrijdenker worden genoemd. Zo weigert hij in 1895 nog langer kerkelijke belasting te betalen. (zie de correspondentie met J.H. Goudsmit, inventarisnummer 27)
In september 1870 kan Hendrik zijn studie te Leiden beginnen, na een aanvullend examen in de klassieke talen met goed gevolg afgelegd te hebben. Al vrij snel wordt hij door zijn professoren herkend als buitengewoon getalenteerd: Frederik Kaiser hervat zelfs voor hem zijn colleges in de theoretische sterrenkunde, die hij eerder bij gebrek aan belangstelling had moeten opgeven. Later zal Lorentz met waardering spreken over de colleges van P.L. Rijke in natuurkunde en van P. van Geer in analytische meetkunde. In november 1871 weet Hendrik zijn kandidaatsexamen summa cum laude te behalen, waarna hij maar kort in Leiden blijft: zijn studentenjaren zijn zonder opzienbarende gebeurtenissen verlopen, buiten het traditionele corpsleven om: alleen het eerste jaar was hij lid; naast een paar vriendschappen die hij sloot, moet de kennismaking met de elektromagnetische lichttheorie van Maxwell het belangrijkste feit zijn geweest.
In februari 1872 keert Lorentz terug naar Arnhem, waar hij tot januari 1878 les geeft aan de avondschool, een betrekking die hem veel vrije tijd voor proefnemingen en studie overlaat. Deze jaren moeten beslissend voor zijn wetenschappelijke ontwikkeling zijn geweest: ver van het altijd enigszins indoctrinerende universitaire onderricht volgens bepaalde natuurkundige scholen, wordt hij door zijn talenkennis in staat gesteld onbevooroordeeld van de Europese vakliteratuur kennis te nemen: ongetwijfeld hebben Fresnel, Helmholtz en andere Duitse natuurkundigen naast Maxwell tot zijn lectuur behoord.
In Arnhem is het ook dat hij zijn proefschrift "Over de theorie der terugkaatsing en breking van het licht" schrijft, waarin hij, uitgaande van Helmholtz' interpretatie van Maxwells elektromagnetische lichttheorie, bewijst, dat deze ook voor overgangen van media met verschillende optische dichtheid de voorkeur verdient boven de dan vigerende theorie van de elastische ether, die deze verschijnselen niet kan verklaren. Aan het slot van de dissertatie schetst Lorentz een veelbelovend perspectief van de vruchtbaarheid van de elektromagnetische lichttheorie verbonden aan de moleculaire theorie. Op dit baanbrekende proefschrift, dat sleutel en programma zal worden van zijn verdere werk, promoveert Hendrik op 11 december 1875.
Hoe befaamd hij al snel wordt, bewijst het beroep van de Rijksuniversiteit te Utrecht op hem in 1877 om aldaar hoogleraar in de wiskunde te worden, welk aanbod hij afslaat, daar hij denkt privaatdocent aan de Universiteit te Leiden te kunnen worden. De Wet op het Hoger Onderwijs verandert de situatie geheel: naast de leerstoel van professor Rijke te Leiden wordt een tweede in de natuurkunde gesticht. Daar J.D. van der Waals zijn benoeming aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam aanneemt, komt Lorentz in aanmerking: hij wordt op 17 november 1877 een van de eerste hoogleraren in de theoretische natuurkunde van Europa.
Op 25 januari van het volgende jaar spreekt hij zijn inaugurale rede over de moleculaire theorieën in de natuurkunde uit; dan volgen vijfendertig jaren van intensieve begeleiding van telkens kleine groepjes studenten, in wier dissertaties hij een soms groot aandeel heeft.
Zijn latere colleges zijn door leerlingen bewerkt en uitgegeven, maar de eerste, die onder andere de capillariteit en de lichtrefractie origineel behandelen, worden nooit gepubliceerd. De opvolger van de overleden hoogleraar F. Kaiser, H.G. van de Sande Bakhuijzen, wordt een intieme vriend en raadgever voor de wat jongere Lorentz; door bemiddeling van zijn oud-leraar J.M. van Bemmelen, dan hoogleraar in de scheikunde, komt hij in aanraking met Heike Kamerlingh Onnes, die in 1882 zijn collega in de experimentele natuurkunde zal worden. Ook bezoekt hij regelmatig dr J. Bosscha, de directeur van de Polytechnische School te Delft; bij een zoon van wijlen professor Kaiser leert hij diens nicht kennen, Aletta Catharina Kaiser, de dochter van J.W. Kaiser, graveur en hoogleraar aan de Akademie voor Schoone Kunsten te Amsterdam. In 1880 verloven zij zich en het jaar daarop trouwen zij op 15 juli te Amsterdam, waarna zij zich vestigen aan de Hooigracht 60 te Leiden. Ook in 1881 valt de benoeming van Lorentz tot lid van de wis- en natuurkundige afdeling van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen.
Bijzondere aandacht wijdt Lorentz aan het natuurkundige onderwijs voor eerstejaars medicijnenstudenten: in 1883 richt hij op eigen initiatief een laboratorium voor hen in, en tot 1906 zal hij ook hun colleges waarnemen voor zijn collega Kamerlingh Onnes, die zich vanwege zijn matige gezondheid van deze taak niet kan kwijten. In 1925 zal hem uit dank voor deze inspanningen ter gelegenheid van zijn gouden doctoraat een eredoctoraat in de medicijnen worden toegekend.
Aan de Hooigracht, eerst op nummer 60 en vanaf 1886 op nummer 48, worden zijn drie overlevende kinderen geboren: in 1885 en 1889 zijn dochters Geertruida Luberta en Johanna Wilhelmina, waarvan de eerste haar vader in de wetenschap zal volgen, en in 1895 zijn zoon Rudolf.
Met 1892 breken zijn wetenschappelijk vruchtbaarste jaren aan: dan begint hij de opbouw van zijn elektronentheorie, die hij stapsgewijs uitbreidt, in 1895, 1899 en 1904 en in populaire vorm zal samenvatten in 1909, in The Theory of Electrons and its Applications to the Problems of Light and Radiant Heat. Treedt Lorentz in de jaren tachtig al buiten de academische kring op om populaire lezingen te geven, aan het einde van de jaren negentig waagt hij zich ook in de internationale openbaarheid van zijn vak; de opkomst van de wetenschappelijke congressen valt samen met de groeiende aanvaarding van zijn elektronentheorie, die met succes nieuwe ontdekkingen weet te verklaren en steeds ruimere implicaties blijkt te bezitten. Zo woont hij in 1897 voor het eerst een internationaal congres bij: dat van de Versammlung deutscher Naturforscher te Düsseldorf, waar hij Ebert, Röntgen, Wiechert, Wien en anderen ontmoet en vriendschap sluit met Voigt.
Drie jaar later houdt hij voor het Congres International de Physique te Parijs de rede "Sur la theorie des phénomènes magnéto-optiques récemment découverts", waarin het Zeemaneffect schitterend uit de elektronentheorie wordt verklaard; in 1902 wordt hem, samen met P. Zeeman, hiervoor een van de eerste Nobelprijzen voor natuurkunde toegekend. Ook wordt hij in deze jaren aangezocht voor het schrijven van artikelen over Maxwells theorie en de elektronentheorie ten behoeve van de Enzyclopedie der Mathematischen Wissenschaften, hetgeen de algemene erkenning van zijn werk onderstreept. Door de experimentele ontdekking van het elektron en het algemene streven de gehele natuur elektromagnetisch te verklaren, waartoe de elektronentheorie een handvat biedt, staan Lorentz en zijn theorie in deze jaren in het brandpunt van de natuurwetenschappelijke ontwikkeling.
In 1905 biedt de Universiteit van München hem een leerstoel aan, waarbij hem meer tijd voor onderzoek gelaten zou worden (zie ook correspondentie met W.C. Röntgen, inventarisnrs. 65 en 106). Pas nadat in Leiden enigermate aan Lorentz' wensen tegemoet is gekomen door de aanstelling van een derde hoogleraar natuurkunde in de persoon van professor J.P. Kuenen, besluit hij te blijven.
Het volgende jaar maakt Lorentz zijn eerste reis naar de Verenigde Staten om daar lezingen aan de Columbia University van New York te geven, die resulteren in de bovengenoemde Theory of Electrons; ook later, in 1922, 1924 en 1926, zal hij op tournees verschillende Amerikaanse universiteiten aandoen als gastdocent. In 1908 neemt hij zitting in het curatorium van het te stichten Nederlandsch Lyceum te Den Haag, waarvan hij tot 1920 lid blijft. De Belgische sodamagnaat E. Solvay vraagt Lorentz in 1910 het voorzitterschap van een instelling ter bevordering van de natuurkunde in internationaal verband op zich te nemen, wat geheel in zijn lijn ligt; zo wordt hij mede-organisator en president van vijf Conseils de Physique Solvay, bijeenkomsten van toonaangevende fysici waarop gediscussieerd wordt over kernproblemen, de eerste maal in 1911 over stralingstheorie en quanta. Als Teyler's Stichting te Haarlem hem in 1909 de betrekking aanbiedt van curator van het Natuurkundig Laboratorium aldaar, besluit hij zijn gewoon hoogleraarschap neer te leggen. In 1912 verhuist hij inderdaad naar Haarlem, maar eens in de week keert hij terug naar Leiden om daar als buitengewoon hoogleraar de door studenten en collega's gelijkelijk hooggewaardeerde "maandagochtendcolleges" te geven. Vanaf 1920 treedt hij tevens op als secretaris van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem.
Politiek is Lorentz actief binnen de Vrijzinnig-Democratische Bond, terwijl de sociale kwestie en de volksopvoeding zijn levendige belangstelling hebben: in 1910 wordt op zijn initiatief de eerste openbare bibliotheek van Leiden gesticht. Zijn internationale contacten betrekken hem nauw bij de Eerste Wereldoorlog, waarin hij als pacifist op wetenschappelijk gebied een bemiddelende rol tracht te spelen. Na de oorlog strijdt hij voor de wederopneming van de gewezen centrale mogendheden in wetenschappelijke organen als het International Research Council (zie inventarisnummers 147 en 148).
Het hoeft dan ook geen verwondering te wekken, dat de Volkenbond en haar streven zijn volle sympathie heeft, reden waarom hij in 1923 de functie van secretaris aanvaardt van de Commission Internationale de Coopération Intellectuelle, die onder voorzitterschap staat van de filosoof Henri Bergson; in 1925 volgt Lorentz hem in die functie op en als zodanig legt hij twee jaar later in de Assemblee van de Volkenbond verantwoording af. In eigen land neemt hij deel aan het werk van verschillende staatsorganen: direct bij de oprichting van de Onderwijsraad in 1919 wordt hij lid en van 1921 tot 1926 drukt hij als voorzitter van de afdeling voor het hoger onderwijs zijn stempel op onder andere het nieuwe Academisch Statuut en de verdeling van leerstoelen.
Van 1906 tot 1921 is hij tevens voorzitter van zijn sectie van de Akademie van Wetenschappen en als zodanig in staat zijn verzoenende houding internationaal gestalte te geven.
Bij de oproeping van geleerden voor de landstorm in 1917 rijst de vraag, of zij zich anderszins niet nuttiger kunnen maken voor het landsbelang; hieruit ontstaat bij Koninklijk Besluit van 20 februari 1918 nummer 52 de "Wetenschappelijke Commissie van advies en onderzoek in het belang van volkswelvaart en weerbaarheid", een voorloper van het huidige T.N.O. Lorentz, die eerder al zijn voorkeur voor een organisatie van technische deskundigen heeft uitgesproken, wordt voorzitter en Piet Zeeman eerste secretaris. Aan nog een andere staatscommissie bewijst Lorentz zijn diensten; als na de stormvloed van 1916 algemeen de noodzaak van een afsluiting van de Zuiderzee wordt erkend, staan onopgeloste vragen de uitvoering ervan nog in de weg, namelijk "in hoeverre als gevolg van de afsluiting......te verwachten is, dat ......hoogere waterstanden en eene grootere golfoploop zullen voorkomen"; dit te onderzoeken is de opdracht die de Staatscommissie Lorentz, zoals zij naar haar voorzitter wel genoemd wordt, bij haar installatie bij Koninklijk Besluit van 4 juli 1918 nummer 30 meekrijgt. Hoewel theoretisch fysicus toont Lorentz zich ook op het vlak van toegepaste natuurkunde een meester: na zinvolle vereenvoudiging van het vraagstuk formuleert hij een golfvergelijking, die ook later bij de calculatie van het Deltaplan zal worden gebruikt. In november 1926 kan het eindrapport van de commissie, dat grotendeels van de hand van Lorentz zelf is, de regering worden aangeboden. De na afsluiting gemeten waterstanden aan eilanden en dijken wijken in enkele gevallen van de door Lorentz voorspelde af, maar steeds binnen de door hem aangegeven marge.
In de laatste jaren van zijn leven verliest Lorentz zijn lenigheid van geest niet: aandachtig blijft hij de ontwikkelingen op zijn vakgebied volgen en begeleiden, al is een zekere ongerustheid over de uitgangspunten van de quantummechanica hem, net als Einstein, niet vreemd. De openheid van blik die hem eigen is, voortvloeiend zowel uit zijn adogmatische geestelijke achtergrond als uit zijn opvattingen over de methodologie van de theoretische natuurkunde, doet hem zijn rol van vraagbaak voor jongere fysici behouden. Dit alles neemt niet weg, dat voor hem de rustende ether en de absolute tijd altijd van betekenis zijn gebleven.
Op 4 februari 1928 overlijdt hij aan een belroosinfectie, die met heftige koortsaanvallen gepaard gaat.
2. Werk
3. Archief
4. Summary
5. Literatuur
6. Correspondentie
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1866-1930
Omvang in meters:
6,05
Periode documenten:
1866-1930
Openbaarheid:
openbaar
Raadpleegmogelijkheid:
Gebruiksinformatie:
Inventaris inv.nrs. 1-754. Inv.nr. 733 ontbreekt. Het archief is alleen digitaal te raadplegen in de studiezaal. Prof. dr. H.A. Lorentz (1853-1928) was natuurkundige en Nobelprijswinnaar (1902).
Gemeente:
Haarlem