Menu

Uw zoekacties: Stads- en Gemeentebestuur van Beverwijk (Gemeente Beverwijk)

3769 Stads- en Gemeentebestuur van Beverwijk (Gemeente Beverwijk)

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Ontstaan van de stad
2. Stad en stadsheren
3769 Stads- en Gemeentebestuur van Beverwijk (Gemeente Beverwijk)
Inleiding
2.
Stad en stadsheren
Bij de meeste Hollandse steden speelden de graven van Holland en Zeeland een belangrijke rol bij het bestuur. Zij benoemden de schout, waren vaak betrokken bij de benoeming van de rest van het stadsbestuur, inden via hun schouten de boeten, en vroegen de steden regelmatig om financiële bijdragen, de grafelijke beden. Dit laatste leidde ertoe dat de steden werden geraadpleegd bij bestuurszaken: zij werden ter dagvaart uitgenodigd.
Voor de stad Beverwijk verliep de ontwikkeling iets anders. De werkelijke machthebber in het graafschap was in 1298, toen Beverwijk stadsrecht kreeg, niet de jonge en zwakke graaf Jan I, maar zijn machtige voogd Wolfert van Borsele. Hij had in 1297 of 1298 de ambachtsheerlijkheid waar Wijk onder viel in leen van de graaf gekregen. De heerlijkheid vormde onderdeel van de geconfisqueerde nalatenschap van Geard van Velsen, die tot de schuldigen aan de moord op Floris V behoorde. Wolferts rol bij de verlening van het stadsrecht door de graaf moet groot zijn geweest. Er wordt hem namelijk in dat stadsrecht een aantal rechten toegekend die normaal gesproken de graaf uitoefende. Zo kwamen de meeste boeten niet aan de graaf, maar aan heer Wolfert. Verder werd bij de keurbevoegdheid van schepenen, de bevoegdheid om eigen rechtsregels vast te stellen, een voorbehoud gemaakt voor de rechtsmacht van heer Wolfert. Hij moest die keuren dus goedkeuren.
Wolfert had een groter goederencomplex uit de geconfisqueerde boedel van Gerard van Velsen in handen gekregen dan alleen de ambachtsheerlijkheid rond Wijk. Voor het beheer stelde hij een rentmeester aan, het gecombineerde rentmeesterschap Beverwijk-Noordwijk dat wij later zien stamt vermoedelijk uit deze tijd. Lang heeft Wolfert van Borsele niet van zijn bezittingen kunnen genieten, want in 1299 stief hij een gewelddadige dood; om het leven gebracht door zijn politieke tegenstanders. Het goederencomplex waarmee hij beleend was viel weer terug aan de graaf, ook de rechten die Wolfert ten aanzien van de stad Beverwijk waren toegekend. Vanaf 1308 stootte de graaf het goederencomplex dat Wolfert had bezeten af, te weten het Wijkerambacht en de stad Beverwijk in handen van Jan van Henegouwen, heer van Beaumont, broer van de graaf.
Jan van Beaumont droeg in 1353 al zijn goederen over aan zijn kleinzoon Jan van Châtillon, graaf van Blois. Deze overleed in 1381 waarna zijn broer, Gwijde van Blois, het geheel erfde. Hij overleed in 1397 zonder nakomelingen, waarna het goederencomplex terugviel aan de grafelijkheid.
Daarna werd het complex tot twee keer toe bestemd tot weduwengoed voor de gravin-weduwe. De eerste die erover beschikte was Margaretha van Kleef, weduwe van Albrecht van Beieren, van 1404 tot haar overlijden in 1411. De tweede was Margaretha van Bourgondië, weduwe van graaf Willem VI, die het van 1417 tot na haar overlijden in 1442 in bezit had. Ook toen het goederencomplex in handen kwam van de grafelijkheid, bleef het apart beheerd worden.
Jan van Beaumont had voor het beheer de bestaande organisatie gehandhaafd, namelijk één rentmeester voor Wijkerambacht, Beverwijk en Noordwijk. In 1313 kreeg de heer van Beaumont in zijn Hollandse gebieden de hoge rechtspraak. Dit betekende dat het Wijkerambacht niet meer onder de baljuw van Kennemerland viel, maar deel ging uitmaken van een zelfstandig baljuwschap, waar ook Noordwijk onder viel. Het ambt van baljuw werd uitgeoefend door de rentmeester. In 1425 kwam er een afzonderlijke rentmeester-baljuw van Noordwijk en zo bleef het baljuwschap van Beverwijk, ook wel van Blois genoemd, over. Hieronder vielen overigens meer ambachten dan alleen het Wijkerambacht. De hoge rechtspraak in de stad Beverwijk werd niet uitgeoefend door de baljuw van Blois, deze was en bleef in handen van een eigen college van schout en schepenen.
Deze schout van Beverwijk was wel rekenplichtig aan de rentmeester-baljuw van Beverwijk. Uit de rekeningen van deze rentmeester-baljuw blijkt dat zijn heer in de stad Beverwijk behalve een aandeel in de boeten ook andere rechten en bezittingen had. Zo bezat hij het wanthuis, dat nog ter sprake zal komen, en zijn er in de veertiende eeuwse rekeningen posten te vinden over reparaties aan de molen in de stad, die dus in handen van de heer was. Ook een heffing op het houden van de markt, de markttol, kwam ten goede aan de heren van Blois. En verder bezaten zij een heffing, de tijns, die in en rond Beverwijk werd geheven.
De rol van de stadsheren is ook te bespeuren in de archiefstukken die zich in het stadsarchief bevinden. Gwijde van Blois bevestigde op 18 juli 1389 de privileges van de stad. Margaretha van Kleef kwam in 1405 als stadsvrouwe in actie. Op 20 januari bevestigde zij de privileges die 'onser goeder stede van Beverwyc' had gekregen en op dezelfde dag bekrachtigde zij de ordonnantie die het stadsbestuur had gemaakt op de accijns op bier en laken. Dit laatste is in overeenstemming met de bepaling in het stadsrecht van 1298 dat de stadsheer toestemming moest geven aan ordonnanties of keuren van het stadsbestuur.
Tot de bezittingen van de stadsheren en -vrouwen blijken ook de school, de kosterij en het schrijfambacht te behoren. Dit betekent dat zij het recht hadden om een schoolmeester, koster en stadsklerk aan te stellen. In de regel geschiedde dit tegen financiële vergoeding door de benoemde functionaris. Margaretha van Bourgondië schonk deze rechten in 1434 aan de stad, maar de opbrengsten moesten aan de parochiekerk ten goede komen. Op 1437 gaf zij Huge Albout de tijns binnen stad en omringend ambacht in leen.
Vanaf 1442 bleef Beverwijk definitief in handen van de grafelijkheid. In 1456 verplichtte Filips van Bourgondië zich zelfs de stad nooit meer onder een andere heer te stellen dan hemzelf of de hem opvolgende landsheren. En de stad werd in de vijftiende eeuw regelmatig opgeroepen ter dagvaart, om mee te praten over zaken betreffende het graafschap Holland.
3. Stadsbestuur tot 1573
4. Stadsbestuur 1573-1795
5. Intermezzo: van stad naar ambachtsheerlijkheid
6. Stadsbestuur 1795-1817
7. Functionarissen
8. De Commanderij en andere geestelijke goederen
9. Economische ontwikkeling
10. Kerkelijk leven
11. Gasthuis
12. Schutterij
13. Archief
14. Verantwoording van de werkwijze en aanwijzingen voor de gebruiker
15. Geraadpleegde literatuur
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1298-1817
Omvang in meters:
19,00
Periode documenten:
1298-1817
Openbaarheid:
openbaar
Raadpleegmogelijkheid:
Gebruiksinformatie:
Inventaris inv.nrs. 1-210, 213-214, 223-513, 536-634. Inv.nr. 115 ontbreekt. Regestenlijst en lijsten van leden van het stadsbestuur, 1642-1817, secretarissen, 1630-1867, ambachtsheren en -vrouwen, 1730-1834, in de inventaris.
Gemeente:
Beverwijk