Menu

861 Rijksmuseum Muiderslot te Muiden
Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1 Geschiedenis van het Rijksmuseum Muiderslot 1875-1994
861 Rijksmuseum Muiderslot te Muiden
Inleiding
1
Geschiedenis van het Rijksmuseum Muiderslot 1875-1994
Het Muiderslot
De stichtingsgeschiedenis van het Muiderslot is nauw verbonden met de gewestelijke politiek van de Hollandse graaf Floris V en de Utrechtse bisschop, het financiële wanbeleid van de laatste en de machtspolitieke aspiraties van een van de leenmannen van de bisschop, Gijsbrecht van Amstel. Op 29 maart 1226 gaf bisschop Otto II de goederen van Muiden en Weesp in erfpacht aan zijn dienstman Gijsbrecht van Amstel, waarmee deze heren van Muiden werden als leenmannen van de bisschop van Utrecht. In de dertiende eeuw breidden de heren van Amstel hun macht aanzienlijk uit, waardoor zij voor zowel de bisschop als de graaf van Holland een gevaar begonnen te vormen. Na 1278 kwam het tot een openlijk conflict tussen Gijsbrecht en de elect (een gekozen maar nog niet gewijde bisschop) van Utrecht, waarbij de elect op steun van Floris V, graaf van Holland kon rekenen. In 1280 werden Gijsbrecht IV van Amstel en zijn broer Arnoud bij het beleg van het kasteel Vreeland door de Hollandse graaf gevangen genomen en tot 1285 in gijzeling gehouden. Als vergoeding voor de door Floris gemaakte kosten moest de elect in 1281 enkele bezittingen aan de graaf in pand geven, waaronder Muiden. In 1285 verzoende Gijsbrecht zich met de Hollandse graaf en deed hij ten gunste van Floris afstand van onder andere zijn bezittingen te Muiden.
Rond die tijd moet Floris zijn begonnen met de bouw van het Muiderslot. Het slot is tot dan toe niet meer dan een tolhuis, dat door Floris (voor of na 1285) wordt versterkt. Na zijn ontvoering door zijn eigen edelen onder wie Gijsbrecht van Amstel, Herman van Woerden en Gerard van Velzen, wordt Floris er in de zomer van 1296 vier dagen gevangen gehouden, waarschijnlijk met de bedoeling hem als gijzelaar naar Engeland te verschepen. Verzet van de lokale bevolking leidde uiteindelijk tot de zo bekende dood van Floris nabij Muiderberg. Na de dood van Floris heeft de bisschop getracht de goederen van de heren van Amstel terug te veroveren; hij sloeg het beleg voor Muiden, dat zich aan hem overgaf. Op 29 september 1297 sloten bisschop en Jan I van Avesnes, graaf van Henegouwen en opvolger van Floris als graaf van Holland, vrede. Het Muiderslot is dan al grotendeels met de grond gelijk gemaakt.
In 1363 gaf de latere hertog Albrecht van Beieren, tot 1389 regent voor de krankzinnig geworden graaf Willem V, het zogeheten 'borgland' te Muiden in erfpacht aan Ysebrand van Alkemade Florenszoon, baljuw en rentmeester van Amstel- en Gooiland. Hij kreeg waarschijnlijk toestemming een hernieuwde sterkte aan de monding van de Vecht te bouwen. Behalve enkele spaarzame en moeilijk te duiden posten in de grafelijke rekeningen, is weinig bekend over de vroegste bouwgeschiedenis van het slot (18). Van Alkemade was waarschijnlijk de eerste baljuw van Gooiland (in 1420 werden de baljuwschappen van Amstelland en Gooiland gescheiden) die tevens kastelein, in de contemporaine bronnen doorgaans drossaard of drost genoemd, van het Muiderslot was. De baljuw was namens de landsheer belast met de hoge rechtspraak. Naast de kastelein fungeerde een slotbewaarder: de plaatsvervanger van de kastelein tijdens diens (in sommige gevallen veelvuldige) afwezigheid. De beroemdste baljuw van Gooiland en bewoner van het Muiderslot is ongetwijfeld de dichter en schrijver P.C. Hooft. Hij bekleedde het ambt van 1609 tot aan zijn dood in 1647.
De herbouw van het Muiderslot kan verklaard worden uit de voortdurende spanningen tussen Holland en het Sticht. Met het opgaan van beide gewesten in het Bourgondische hertogdom werd het hertogdom Gelre de grootste vijand van Holland en het opkomende Amsterdam. Voor Amsterdam gold het Muiderslot als laatste verdedigingslinie voor de handelsstad. In 1477 luidde Amsterdam de noodklok over de zwakke bezetting van het Muiderslot. De stad kwam met de grafelijkheid overeen de bewaring van het Muiderslot op zich te nemen ter ondersteuning van de eigen verdedigingslinie. Deze situatie duurde tot 1513, in welke jaren werk werd gemaakt van het herstel van het Slot. In 1508 viel de hertog van Gelre het Gooi binnen, stak Muiden in brand en bezette het Muiderslot. Er werd vrede gesloten in het voordeel van Gelre, maar eind van hetzelfde jaar werd bij de Vrede van Kamerijk Gelre gesommeerd het Muiderslot te ontruimen. Aan het begin van de 80-jarige oorlog dreigde opnieuw gevaar. Muiden koos in navolging van Amsterdam aanvankelijk de Spaanse zijde, waarop de Staatse gouverneur Sonoy het beleg voor Muiden legde. De twintig soldaten die onder leiding van slotvoogd Paulus van Loo in het Slot gelegerd waren, wisten de Staatse overmacht lang genoeg te weerstaan om tenslotte door Spaanse versterking uit Amsterdam ontzet te worden. Na de Pacificatie van Gent in oktober 1576 gingen Amsterdam en Muiden over naar de prins, waarna ook de slotvoogd de eed van trouw aflegde aan de prins als nieuwe stadhouder van Holland en Zeeland. Nog hetzelfde jaar werd een begin gemaakt met de versterking van de veste door de modernisering van de aarden wallen rondom het Slot.
In de daaropvolgende eeuwen is het Muiderslot herhaaldelijk inzet geweest bij oorlogshandelingen en of -dreiging (voorbeeld 1624, 1672). In 1787 werd het Muiderslot bezet en geplunderd door Amsterdamse patriotten. In 1795 werd het baljuwambt, vooruitlopend op de Bataafse omwenteling, afgeschaft. Na het vertrek van de laatste slotbewaarder (de kastelein resideerde er zelf al niet meer), werd het slot achtereenvolgens gebruikt als kazerne, staatsgevangenis en vanaf 1810 als munitiedepot. In 1823 was de situatie levensgevaarlijk geworden. Ten gevolge van de jarenlange verwaarlozing en voortdurende overbelasting dreigden de keldergewelven te bezwijken. Hierop werd het Muiderslot met spoed ontruimd en door het ministerie van Oorlog aan de Dienst der Domeinen overgedragen. Deze plaatste het Slot op haar beurt onder beheer van de zogenaamde Permanente Commissie uit het Amortisatie-Syndicaat, die als taak had de enorme staatsschuld te verminderen. De Commissie meende dat alleen totale afbraak nog een lucratieve oplossing voor het Muiderslot bood. Op 16 juli 1825 werd het Slot publiek voor afbraak te koop aangeboden. Hierop regende het protesten, onder andere van mr. Samuel Isperusz. Wiselius (1769-1845), secretaris van het Tweede Klasse van het Koninklijk Nederlands Instituut. De verkoop werd allerijl afgeblazen, maar het zou nog vijftig jaar duren eer het Muiderslot een nieuwe bestemming kreeg en daarmee letterlijk van de 'ruïnering' kon worden gered.
In 1826 riep de Tweede Klasse een bijzondere commissie in het leven, belast met het formuleren van een reddingsplan voor het Muiderslot. De commissie greep hierbij terug op een plan uit 1808 van de historicus Jacobus Scheltema (1767-1835), die het Muiderslot als nationaal historisch museum had willen inrichten. Het plan van de Tweede Klasse liep echter stuk op de onwil van zowel gemeente, provincie als rijk om voor de kosten op te draaien. Nadat in 1828 de liquidatie van het Muiderslot definitief van de baan was, droeg het ministerie van Binnenlandse Zaken het beheer van het Slot over aan Rijkswaterstaat met de bedoeling eventueel verder verval van het Slot tegen te gaan. De Tweede Klasse werd opnieuw gevraagd uit te zien naar herbestemming van het gebouw en in samenwerking met Rijkswaterstaat zorg te dragen voor herstel van het Slot. De commissie diende het beheer en behoud van het Slot jaarlijks te inspecteren en daarover rapport uit te brengen aan het ministerie. In haar eindrapport van 1833 adviseerde de commissie wederom - en opnieuw zonder succes - een museale bestemming. In 1840 werd de commissie van haar taak ontheven.
Ondertussen was in 1832 wel een nieuwe slotbewaarder aangesteld, H. Uffelie, die zijn intrek nam in een van de torens. In 1860 werden twee kelders afgestaan aan het ministerie van Defensie voor de opslag van ontplofbare stoffen. In 1866 trok het bestuur van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap bij de minister aan de bel vanwege het gedrag van de toenmalige bewoners van het slot, die het als hun eigen woning zouden beschouwen en er braken en timmerden naar eigen goeddunken. De voortgang van het onderhoudswerk en het wetenschappelijk oudheidkundig toezicht op het Muiderslot werden vervolgens overgedragen aan een speciaal daartoe aangewezen Akademische Commissie, welke was opgericht met als doel de inrichting van het Muiderslot als nationaal museum. Nadat het Muiderslot in 1868 ter gelegenheid van de Vondelfeesten geheel in de stijl van Vondels tijd was ingericht en versierd, wendde het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap zich opnieuw tot de minister. Zowel dat verzoek als de werkzaamheden van de commissie bleven zonder resultaat. Op verzoek van de Akademische Commissie werd tenslotte in 1874 een rijkscommissie benoemd onder de titel 'College van Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst'. Hierin hadden onder meer zitting Victor de Stuers en de architect Pierre J.H. Cuypers, die in 1868 de ridderzaal ter gelegenheid van de Vondelherdenking in had gerestaureerd. Op aandringen van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap werd in 1874 tevens een 'matig bezoldigde, artistiek gevormde' slotbewaarder aangesteld: Louis Diederik Taunay. Hij zou de functie tot aan zijn dood in 1902 blijven uitoefenen. Begin 1875 nam Taunay zijn intrek in het slot, dat toen nog altijd werd bewoond door Aaltje Boute, weduwe van H. Uffelie. Na haar mans dood had zij zijn functie overgenomen. De weduwe stierf nog datzelfde jaar. Naast Taunay werd het slot bewoond door diens portier en assistent, Arie Vis met zijn vrouw en vijf kinderen.
Zij hadden onder meer de beschikking over de Slotkeuken. De familie Vis ontving de bezoekers van het in 1875 voor het publiek opengestelde slot en leidde deze rond. Daarnaast bestond het dienstpersoneel uit doordeweeks vier en op zondag uit zes vrijwilligers. Naast het genot van het vrij wonen op de burcht bestond de vergoeding van de slotbewaker uit de fooien van de bezoekers, waaruit hij ook zijn personeel beloonde.
Het Rijksmuseum Muiderslot
Onder leiding van Taunay - een groot vereerder van P.C. Hooft - werd al in 1875 begonnen met het opzetten van een collectie. In 1875 waren dat voornamelijk schenkingen van Taunay zelf, en in de jaren 1876-1880 werden, overeenkomstig de wens van Taunay om het slot op eenvoudige wijze te meubileren, een aantal zeventiende-eeuwse schilderijen, portretten en meubels verworven. De in 1860 aan het ministerie van Defensie afgestane kelders voor de opslag van ontplofbare stoffen werden in september 1875 ontruimd. Door toedoen van De Stuers werd het Muiderslot in 1878 onder het beheer van het ministerie van Binnenlandse Zaken geplaatst. Hiermee was het Rijksmuseum Muiderslot, met een vaste jaarlijkse begroting voor de meest dringende herstelwerkzaamheden, een feit.
Ondanks de ontruiming van het Slot door Defensie bleef het Slot een belangrijk militair vestingwerk. Vanaf 1875 tot 1885 werd de vesting rond Muiden en het Muiderslot voor de laatste maal gemoderniseerd. Tot 1892 maakten Muiden en het Muiderslot deel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, en na dit jaar werden zij opgenomen in de Stelling van Amsterdam als vestingwerk van de eerste klasse. Pas in 1955 was de defensieve waarde van de vestingwerken rond Muiden en het Muiderslot zo nihil geworden dat zij evenals het Slot zelf konden worden overgedragen aan het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.
Inmiddels werd ook vanuit het Nederlandsche Taal- en Letterkundig Congres interesse getoond voor de bestemming van het Muiderslot. In 1876 schreven W. Everts en Alberdingk Thijm een nota over de vraag op welke wijze het Muiderslot dienstbaar gemaakt kon worden aan de belangen van het land in het algemeen en aan die van de vaderlandse letterengeschiedenis in het bijzonder. Zij kwamen tot het advies het slot in overeenstemming te houden of te brengen met de architectonische beginselen van de dertiende eeuw, maar met behoud van de nog aanwezige achttiende-eeuwse betimmeringen. De ridderzaal diende zoveel mogelijk te worden teruggebracht en ingericht zoals ten tijde van Hooft (eerste helft zeventiende eeuw). De rijksadviseurs ondersteunden het rapport, mits het zou blijven bij de inrichting en stoffering van het Muiderslot, en het kasteel geen museum zou worden. In 1879 benoemde het Congres een nieuwe commissie, ter voorbereiding van de viering van Hoofts driehonderdste geboortedag op 16 maart 1881. De commissie bracht uiteindelijk een bedrag van ruim 8000 gulden bijeen voor het versieren en stofferen van de ridderzaal. Het museum boekte in 1881 een record aantal bezoekers: 5552, mede dankzij de opening van de stoomtramverbinding tussen Amsterdam en het Gooi.
Het feestcomité van 1881 leidde tot de oprichting van de 'Commissie voor de Inwendige Restauratie van het Muiderslot'. Aanvankelijk was het een subcommissie, belast met de stoffering en herinrichting van de ridderzaal. In 1882 werd 'De Commissie' formeel opgericht als een vereniging met leden en donateurs. De Commissie wierf gelden van onder andere particulieren en door het heffen van entreegelden voor het Muiderslot. Wegens de afnemende bezoekersaantallen werd de heffing van entreegelden in 1887 overigens weer gestaakt. De doelstelling van de Commissie werd in 1911 uitgebreid van de Ridderzaal tot het gehele slot, en in 1914 van de eerste helft van de zeventiende eeuw naar het slot 'in overeenstemming met zijn historische betekenis'. Behalve het werven van fondsen, besloot de Commissie nu ook voorwerpen bijeen te brengen. Tevens werd een jaarlijkse contributie voor de leden ingevoerd. Een en ander had verband met de groeiende belangstelling voor het Muiderslot na de organisatie van een grote tentoonstelling in 1913 ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de Nederlandse zelfstandigheid. De slotvoogd was vanaf 1914 lid van het bestuur.
De collectie van de Commissie groeide gestaag. De voorwerpen werden door de Commissie geschonken aan het museum, en dus aan het rijk. In 1914 diende de Commissie een verzoek in bij de minister dat zij in ruil voor de schenkingen medezeggenschap zou krijgen in de inrichting van het slot. Dit verzoek werd gehonoreerd. In de daaropvolgende decennia nam het aantal leden van de Commissie gestaag af, en daarmee de inkomsten uit contributies. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werd een nieuwe inkomstenbron gevonden: het museum deed buiten openingstijden steeds vaker dienst als besloten cultureel podium voor ontvangsten en manifestaties. De slotvoogd van het museum mocht deze inkomsten als rijksambtenaar niet zelf innen. De opbrengst van de exclusieve avondontvangsten en van de exploitatie van de taveerne werden na ministeriële machtiging doorgesluisd naar de kas van de vereniging, die deze gelden daarna ten behoeve van de inrichting van het slot kon aanwenden. In 1969 werd de vereniging omgezet in een stichting. In de statuten werd bepaald dat de slotvoogd qualitate qua deel uitmaakte van het stichtingsbestuur. Voor het overige bleven de statuten grotendeels gehandhaafd.
In 1903 werd slotbewaker (niet te verwarren met de portier of conciërge met de titel slotbewaarder) Taunay opgevolgd door K. Th. Engelbert van Bevervoorde, majoor b.d. van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. In 1906 werd de slotbewaker bij ministerieel besluit benoemd tot slotvoogd. Onder Van Bevervoorde werd in 1909 de eerste grote restauratie van het Muiderslot afgerond, welke was begonnen in 1895. De restauratie werd geheel uitgevoerd volgens de beleidsnota van Everts en Alberdingk Thijm uit 1876. Het exterieur van het slot werd 'ontHooft' en kreeg het hernieuwde uiterlijk van een middeleeuwse burcht. Zo werd bijvoorbeeld Hoofts galerij afgebroken en werd de door Hooft in 1630 gesloopte trap gereconstrueerd. Restauratiearchitect was J.H.W. Berden, die weer onder toezicht stond van o.a. dr. P.J.H. Cuypers (die eerder in 1881 ter gelegenheid van de Hooft-herdenking de Ridderzaal opnieuw had ingericht). Het interieur werd daarentegen omgevormd tot een blijvend gedenkteken voor P.C. Hooft en de Muiderkring, ingericht in de stijl van de 17de eeuw.
De 'herstellingen' van Berden zijn later voor een groot deel weer ongedaan gemaakt, wegens veranderende inzichten in wat middeleeuws was en de na Renauds onderzoek algemeen aanvaarde visie dat het huidige slot pas aan het eind van de veertiende eeuw, een eeuw na Floris V, was opgetrokken.
Van Bevervoorde werd in 1909 opgevolgd door J.L. de Raadt, burgemeester van Muiden. De Raadt was de eerste slotvoogd die niet meer permanent op het slot resideerde. Onder De Raadt werden, met medewerking van restauratiearchitect J.H.W. Berden en jhr. B.W.F. van Riemsdijk, commissielid en sinds 1897 hoofddirecteur van het Rijksmuseum te Amsterdam, de definitieve grondslagen van de museale collectie gelegd. Begin twintigste eeuw was het Muiderslot nog lang geen volwaardig museum, de zalen waren nog overwegend leeg en een deel van het slot werd bewoond door de slotvoogd en de slotbewaarders (vader en later ook zoon Arie en Janus Vis). Op voorspraak van De Raadt werden door de Commissie in 1911 de eerste plannen gesmeed voor het organiseren van een grote tentoonstelling in het Muiderslot. Door het gehele Slot tijdelijk te meubileren met bruiklenen hoopte de Commissie de tanende belangstelling voor het Muiderslot en de inwendige restauratie van het huis nieuw leven in te blazen. 1913 vormde een mooi jaar wegens honderd jaar vaderlandse onafhankelijkheid. In de maanden mei tot en met september werden zeventiende-eeuwse meubelen, klein huisraad en schilderijen getoond. De voorwerpen waren grotendeels door particulieren in bruikleen afgestaan. Veel ruimten werden opengesteld en ingericht en het slot werd zelfs bewapend met kanonnen. In de gerestaureerde kelder werd (gedurende de tentoonstelling) een taveerne gevestigd. Tevens werd een tentoonstellingscatalogus uitgegeven. De belangstelling voor de opening van de tentoonstelling was groot. Veel voorwerpen werden na beëindiging van de tentoonstelling en in later jaren aan het museum geschonken dan wel door de Commissie voor het Slot in eigendom verworven. Deze voorwerpen vormen tot op de dag van vandaag de kern van het museaal gegroeide historische interieur.
Na het succes van 1913 herleefde de belangstelling voor het Muiderslot. Vanaf 1918 ressorteerde het kasteel onder het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en niet meer dat van Binnenlandse Zaken. Na het overlijden van slotbewaarder Janus Vis in 1918 werd in 1919 Cornelis Reder benoemd tot conciërge. Hij werd in 1931 opgevolgd door zijn zoon W.J. Reder, die in opdracht van de Commissie werd belast met de algehele restauratie van het in het Slot aanwezige meubilair. Onder Reder kwam aandacht voor de educatieve functie van het slot en werd het entreegeld (opnieuw) ingevoerd. Reder werd in 1947 opgevolgd door T. Geuzebroek. De slotbewaarders woonden nog altijd in het Slot. Pas in 1968 kwam met het poortgebouw eindelijk een beheerderswoning tot stand, waarmee een eind kwam aan de bewoning van het slot. Evert Oosterbroek, sinds 1966 de opvolger van slotbewaarder Geuzebroek, nam als eerste zijn intrek in het poortgebouw. Van hieruit voerde hij de beveiliging en nachtbewaking van het slot.
In 1943 trad H.P. Baard aan als slotvoogd. Baard was tot dan toe hoofd van de historische afdeling van het Rijksmuseum geweest. Onder Baard kreeg de musealisering van het Slot een nieuwe impuls. In 1947 werd ter gelegenheid van de 300ste sterfdag van Hooft een tentoonstelling georganiseerd op initiatief van de algemeen secretaris van het Rijksmuseum, Ton Koot. De tentoonstelling P.C. Hooft en zijn Kring liep van 20 mei tot 1 oktober 1947 en trok maar liefst 62.382 bezoekers.
In 1948 werd het beheer over het Muiderslot overgedragen aan de directie van het Rijksmuseum, in de persoon van A.W.C.L. (Ton) Koot. De eretitel van slotvoogd bleef behouden. Onder leiding van Koot onderging het Muiderslot een nieuwe metamorfose: de zeventiende eeuw moest historisch getrouwer in beeld gebracht worden. Het slot werd grotendeels gerestaureerd tussen 1956-1972 onder leiding van hoofdarchitect J. Holstein, in 1965 opgevolgd door ir. H. de Lussanet de la Sablonière. Men stapte af van Cuypers' idee van het terug willen restaureren naar een ideaal geachte situatie of periode. Uitgangspunt was nu het consolideren van een historisch gegroeide situatie. Het slot werd heringericht als historische en bewoond kasteel met de daarbij behorende mogelijkheden van gebruik, en niet langer als statisch museum. Onder leiding van de architecten J. Holstein en G. Rombouts kregen de zalen een meer authentiek geacht zeventiende eeuws karakter. Veel toevoegingen van Cuypers werden gewijzigd of tenietgedaan. Na de overdracht van de vestingwerken rond het Muiderslot aan het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in 1955 werden ook de vesting en de tuinen hersteld. De wallen werden weer van een zeventiende eeuws profiel voorzien. Ook de pruimenboomgaard en de tuinen van Hooft op het voorplein werden gereconstrueerd. Vanaf 1982 werden de tuinen in meer historische verantwoorde stijl aangelegd, zo werd bijvoorbeeld in 1984 de kruidhof gerestaureerd. In 1996 werd de restauratie van de tuinen voltooid met de aanleg van de warmoeshof (groentetuin).
Behalve het herstel van het zeventiende eeuwse karakter van het interieur en de tuinen en omwalling van het Slot, beoogde slotvoogd Koot bovenal het roemruchte culturele verleden van het kasteel te doen herleven. Sinds de zomer van 1948 vonder er culturele manifestaties plaats. Koot wenste de museale representativiteit te versterken en richtte daartoe in 1954 de stichting 'Vrienden van het Muiderslot' op, die op haar beurt het Cultureel Genootschap 'De Muiderkring' in het leven riep. De stichting heeft ten doel de traditie van de zeventiende-eeuwse Muiderkring naar beste vermogen voort te zetten en het Muiderslot een eigen betekenis in het hedendaagse culturele leven te geven. De Muiderkring werd samengesteld uit steeds zeven gekozen vertegenwoordigers van verschillende disciplines. Ondergebracht in een zevental afdelingen: 1. dichters en prozaïsten, 2. literair- en kunsthistorici en essayisten, 3. toneelspelers en voordrachtskunstenaars, 4. scheppende en uitvoerende musici, 5. beeldende kunstenaars en architecten, 6. industriëlen en economen en 7. overheidspersonen. De kring bestaat tot op de dag van vandaag en houdt jaarlijks twee besloten plenaire zittingen op het Muiderslot.
1954 moest tevens het jaar worden van de grootschalige herdenking van het 750-jarig bestaan van het slot. In dat jaar liet de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek op herhaaldelijk verzoek van Koot enkele proefgravingen doen door de conservator van dienst Renaud. Deze dateerde de vroegste bouwsporen van het slot echter niet op 1204, maar omstreeks 1280. De viering ging alsnog door, nu ter gelegenheid van het 675-jarig bestaan van het slot.
Na het vertrek van Koot in 1972 werd het slotbeheer formeel ondergebracht bij de Rijksdienst Kastelenbeheer in Den Haag. De directeur van de Rijksdienst, mr. S.P. baron Bentinck, droeg voortaan ook de persoonlijke titel van slotvoogd van het Muiderslot. Het dagelijks beheer bleef als vanouds berusten bij de slotbewaarder. Onder Kastelenbeheer werd een passief museumbeleid gevoerd dat zich vooral richtte op het consolideren en beschrijven van het eigen museumbezit, en op de publieksontsluiting van de collecties. De beschrijving van de verschillende deelcollecties werd in 1992 voltooid. De bezoekersaantallen liepen gedurende de bestuursperiode van Kastelenbeheer terug, mede omdat het museum op zaterdag gesloten werd. In 1975 werd de slotvoogdij overgedragen aan de nieuwe hoofd van de rijksdienst, M. van Hoogstraten, vier jaar later opgevolgd door G. Heuff. Onder zijn bestuur werden de eerste plannen gesmeed voor verzelfstandiging van de rijksmusea. De laatste slotvoogd trad in 1992 aan in de persoon van O. van Slooten.
Per 1 juli 1995 werd de Rijksdienst Kastelenbeheer opgeheven. Uit de boedel werd onder andere het Muiderslot verzelfstandigd. Het gebouw en de terreinen bleven eigendom van de dienst Domeinen en worden nog altijd onderhouden door de Rijksgebouwendienst. Het rijksmuseum was al per 1 januari 1995 een zelfstandige organisatie geworden, de Stichting Rijksmuseum Muiderslot, onder leiding van niet langer een slotvoogd, maar een directeur. De collectie is middels een beheersovereenkomst in permanente bruikleen afgestaan.
Bestuurlijke inrichting en taken
Vanaf 1878 viel het Muiderslot onder het beheer van het ministerie van Binnenlandse Zaken, dat het in 1918 overdroeg aan het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Het beheer werd gevoerd door een slotbewaarder/slotvoogd, en het dagelijks beheer door een slotbewaker. In 1948 werd het beheer over het Muiderslot overgedragen aan de directie van het Rijksmuseum. Sinds 1972 lag het beheer over het Muiderslot bij de Rijksdienst Kastelenbeheer (RKB). De Rijksslotvoogd was tevens slotvoogd van het Muiderslot. Voor de uitvoering van de beheerstaak van de RKB werden op locatie een beheerder, een plaatsvervangend beheerder, een aantal slotmedewerkers, een hortulanus en rondleiders aangesteld. Deze medewerkers droegen zorg voor de openstelling van en rondleidingen in het Muiderslot, het beheer, de bewaking en het klein onderhoud van de gebouwen en de instandhouding van de collectie. Daarnaast werden beheerstaken uitgevoerd door de Rijksgebouwendienst, te weten de instandhouding van de gebouwen, en de Stichting de Commissie voor de inwendige restauratie van het Muiderslot. De Stichting de Commissie droeg zorg voor de inrichting en verhuur van ruimten, de organisatie van evenementen, het regelen van de catering en de exploitatie van de taveerne.
2 Geschiedenis van het archief
3 Verantwoording van de bewerking
4 Bronvermelding
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1875-1994
Omvang in meters:
3,90
Periode documenten:
(1739) 1875-1994 (1996)
Openbaarheid:
openbaar
Raadpleegmogelijkheid:
Haarlem, Jansstraat, raadpleging mogelijk na transport
Gebruiksinformatie:
Inventaris inv.nrs. 1-123.