Menu

Openbaar in 2025: archieven over berechting na de Tweede Wereldoorlog 

Als je tijdens de Tweede Wereldoorlog iets deed dat niet deugde, kon je na de oorlog op verschillende manieren worden onderzocht en gestraft. Of vrijgesproken, want sommige beschuldigingen waren onterecht of konden niet bewezen worden. Verschillende Noord-Hollandse archieven over dit onderwerp worden in 2025 openbaar. 

Wat de gevolgen waren voor je gedrag tijdens de Tweede Wereldoorlog, hing van verschillende factoren af. Hoe ernstig was de verdenking? Was wat je deed ook strafbaar in vredestijd? Werkte je voor de overheid of niet? Hoe ging jouw beroepsgroep met collaborateurs om? 

Er waren een aantal opties, waaronder: 

  • Gewoon strafrecht 
  • Bijzondere rechtspleging 
  • Zuivering 

Gewoon strafrecht

Wie tijdens de oorlog iets deed dat buiten oorlogstijd ook strafbaar is, zoals stelen of stropen, kon in een gewone rechtszaak berecht worden. De politie behandelde de zaak als eerste. Een officier van justitie van het Openbaar Ministerie bepaalde daarna of de zaak voor de rechter gebracht werd. Als de rechtbank je veroordeelde, kon je in hoger beroep gaan. Dat hoger beroep werd dan behandeld door een gerechtshof. 

Bijzondere rechtspleging

Het gewone strafrecht bood onvoldoende mogelijkheden om mensen die samenwerkten met de Duitsers te berechten. Daarom werd de bijzondere rechtspleging opgezet. Hiervoor werden speciale opsporingsdiensten, officieren van justitie en rechtbanken ingesteld. Lees hier meer over op de site van Oorlog voor de Rechter. 

  • We hebben in 2018 een fotoalbum ontvangen met foto’s van mensen die na de oorlog gearresteerd zijn. Er is nog veel onduidelijk over dit album, bijvoorbeeld wie het precies gemaakt heeft.  
  • Mensen die verdacht werden van collaboratie tijdens de oorlog, konden worden opgesloten in kampen. Daar werden ze niet altijd goed behandeld, er werden mensen mishandeld. Ook informatie over mishandeling in kampen voor politieke delinquenten wordt in 2025 openbaar.

Zuivering

Iedereen die in overheidsdienst was en met de Duitse bezetter samengewerkt had, moest zo snel mogelijk uit diens functie ontheven worden, zo stond in januari 1944 al in het Zuiveringsbesluit. Dit ging om overheidsmedewerkers van alle afdelingen en niveaus. Je kon door het Zuiveringsbesluit geen celstraf krijgen, maar je kon wel worden geschorst, ontslagen of overgeplaatst.  

Ook over dit onderwerp worden stukken openbaar in 2025. 

  • In de archieven van de gemeentepolitie van Bloemendaal, Haarlem en Heemstede wordt informatie openbaar over politieambtenaren die als gevolg van het Zuiveringsbesluit zijn ontslagen of overgeplaatst. 
  • In het archief van de gemeente Haarlem en de gemeente Bloemendaal wordt informatie openbaar over de zuivering onder het personeel van alle verschillende afdelingen, van het gasbedrijf tot de plantsoenendienst. 
  • Over de burgemeesters in oorlogstijd is informatie te vinden in het archief van de commissaris van de koningin voor Noord-Holland, in inventarisnummer 495-499. Dit archief wordt pas openbaar in 2031, maar als je hier interesse in hebt kunt je altijd een e-mail sturen naar inlichtingen@noord-hollandsarchief.nl. Dan kijken we wat er mogelijk is. 

Joodse Ereraad 

Het Zuiveringsbesluit gold alleen voor overheidspersoneel. Verschillende beroepsgroepen gingen zelf een zuivering houden, bijvoorbeeld door middel van een zogeheten ereraad. Mensen konden door zo’n ereraad bijvoorbeeld een tijdelijk of permanent beroepsverbod opgelegd krijgen.

Ook in de joodse gemeenschap die de oorlog overleefd had, bestond een wens om zuivering. In januari of februari 1946 werd de Joodse Ereraad opgericht, op initiatief van de Contactcommissie van de Joodse Coördinatie Commissie. De Joodse Ereraad had niet de bevoegdheid om straffen op te leggen, maar kon alleen een oordeel uitspreken. Het archief van de Joodse Ereraad is door de voorzitter van de commissie overgedragen aan een voorganger van het Noord-Hollands Archief en wordt op 1 januari 2025 openbaar.

De Joodse Ereraad nam klachten in behandeling die waren ingediend tegen personen die ervan werden beschuldigd tijdens de bezetting ‘door laakbaar gedrag de Joodsche gemeenschap of Joodsche groepen of individuen te hebben geschaad’. De belangrijkste zaak die de Ereraad behandelde was die van de twee voorzitters van de Joodse Raad, Abraham Asscher en David Cohen.

Asscher weigerde voor de Ereraad te verschijnen. Cohen kwam wel, maar wraakte de ereraad. In het archief van de ereraad zitten ook notulen van de verhoren.

De uitspraak over Asscher en Cohen werd op 26 december 1947 in het Nieuw Israelietisch Weekblad gepubliceerd. Asscher en Cohen werden uitgesloten ‘van het bekleden van ereambten en bezoldigde functies van iedere aard bij enige Joodse instantie of instelling en wel voor de duur van het leven’.

In de joodse gemeenschap waren de meningen over de ereraad sterk verdeeld. Het reglement van de ereraad werd daarop herzien, om het mogelijk te maken om in beroep te gaan tegen uitspraken van de ereraad. David Cohen wilde gebruik maken van deze mogelijkheid, maar het bleek onmogelijk om mensen te vinden die in de beroepsraad plaats konden en wilden nemen.

“De zuivering, die in andere sectoren van de Nederlandse samenleving al buitengewoon moeizaam was, was voor de zo zwaar getroffen joodse gemeenschap welhaast een onmogelijke opgave”, schreef de in 2018 overleden NIOD-onderzoeker Conny Kristel. “De Ereraad raakte verlamd door het onvermogen om te oordelen. De justitiële vervolging van Asscher en Cohen zou via seponering uiteindelijk in 1951 worden gestaakt ‘op gronden, aan het algemeen belang ontleend’.”