Altijd al duizenden handgeschreven documenten in één keer willen doorzoeken? Dit kan vanaf 25 maart 2025 voor alle notariële akten van Haarlem en de regio’s Kennemerland en Amstel- en Meerlanden uit de periode 1811-1925. In een aparte zoekomgeving kan je via zoektermen in één keer de teksten van circa 1,2 miljoen scans doorzoeken, bijvoorbeeld op een persoonsnaam, locatie, object of onderwerp. Wat je hier zoal mee kan en welke verrassende informatie kan opduiken uit notariële archieven laat Hanneke Ronnes, onderzoeker van de Universiteit van Amsterdam hieronder zien. Zij dook in de geschiedenis van de kat en ontdekte al snel dat deze aangescherpt moet worden.
Tekst: Prof.dr. Hanneke Ronnes, Universiteit van Amsterdam
Voor een historicus zijn gedigitaliseerde archieven die door handschriftherkenning doorzoekbaar zijn als een microscoop voor de bioloog, röntgen voor de radioloog, en chatgpt voor de leerling in tijdnood. Niets minder dan een revolutie! Ik mocht een voorproefje nemen in het notarieel archief van Kennemerland (1811-1925), dat vanaf nu op deze plek door iedereen volledig op woordniveau is te doorzoeken. Doel was te onderzoeken of ik via deze nieuwe methode de geschiedenis van de kat in de 19de eeuw verder in kaart zou kunnen brengen. Op basis van eerder onderzoek concludeerde ik dat deze eeuw voor de poes een overgangstijd was. Aan het begin was zij vaak nog een heidens dier gelieerd aan de duivel en de heks, een lastpak en een zwerver: krols, luid en vol vlooien. Maar dat beeld kantelde in de loop van de 19de eeuw. De kat werd steeds meer toegeëigend door vrouwen op stand die naar Engels voorbeeld de dierenbescherming oprichtten en en passant ook zelf een (ras)kat in huis namen. Een andere groep die het voor de kat opnam bestond uit avant-garde kunstenaars die in de verguisde kat hun evenknie dachten te hebben gevonden. Soepel manoeuvrerend tussen deze zeer verschillende aanbidders verwierf de kat langzaam maar zeker de huisdierstatus. Zou het feit dat ik nu in één keer diep de notariële bronnen in kon duiken, en dan vooral veilingen en boedelinventarissen, nieuwe informatie opleveren?
Om te beginnen wat over de obstakels die horen bij dit type onderzoek, het door middel van zoektermen speuren door grote hoeveelheden tekst. De zoekterm ‘kat’ bijvoorbeeld leverde enkele duizenden treffers op met mensen die zo heetten. Het is bijna onbegonnen werk de paar verwijzingen naar het eigenlijke dier eruit te vissen. Regelmatig verwarde de handschriftherkenning ‘katten’ voor ‘kasten’, ‘katjes’ leverde veel ‘porceleine kastjes’ op (of ging het hier om beeldjes van ‘porceleine katjes’?). ‘Den Minister van Buitenlanssche katten’ moet natuurlijk de ‘Minister van Buitenlanssche zaken’ zijn. Zoeken op soorten (ras)katten bleek ook ingewikkeld: ‘cyper’ werd ‘cijfer’, de ‘siamees’ verwees naar de regio Siam (nu Thailand) en met de ‘pers’ werd een kleed bedoeld. ‘Poesje’, tenslotte, was vaak een synoniem voor ‘schatje’ of ‘liefje’.
Veel andere ‘katten’-hits verwijzen naar kattenstegen, kattenlaantjes en kattenbruggen. Het wekt de indruk dat poezen het straatbeeld domineerden. Werd deze oververtegenwoordiging van de kat in de publieke ruimte geduid als een plaag, of schuilt in deze naamgeving ook een zekere mate van vertedering, of in ieder geval acceptatie?
Tekst gaat verder onder de afbeelding.

Mijn onderzoek in de Noord-Hollandse bronnen bevestigt het bestaan van de twee soorten katten—verguisd en geliefd— waarvan ik hierboven sprak, maar verrassend genoeg leidde de nieuwe onderzoekmethode ook bijna onmiddellijk tot een scherper beeld van de kat in de 19de eeuw. De vondsten in de archieven maken bijvoorbeeld duidelijk dat de straatkat twee zeer verschillende identiteiten had: die van economisch product en ongedierte. Het voorkomen van poezenpelzen is een eerste aanwijzing dat katten een economisch nut dienden. Kattenhuiden komen voor in de boedelinventaris van een buitenplaats als onderdeel van de ‘nagelaten vrouwenklederen’, en in een openbare verkoop van ‘40 bonte kattenvellen’ en, in lot 63, van ‘2 (zwarte) kattenruggen’. Dat men deze pelzen soms illegaal verkreeg, blijkt ook uit de archieven. Eigenaren van katten waren als de dood hun poes uit het oog te verliezen, want dan kon deze eenvoudig gedood worden omwille van zijn of haar pels—waarbij het vlees soms clandestien bij de poelier belandde als ‘haas’ of ‘konijn’. In één geval herkende een baasje het vel van zijn ontvreemde en gedode kat, die ‘groot van stuk’ was en ‘met uitzondering van enkele witte kaartjes aan de buik en een enkel wit haartje op den kop, geheel zwart’. Jonge mannen hadden hem geschopt en daarna met een stok geslagen, en toen hij dood was besloten ze, ‘met het oog op de waarde van het vel’, hem te verkopen. De kat leverde één gulden op.*
De economische of nutsfunctie van katten blijkt ook uit het feit dat ze vaak een taak in de huishouding hadden: ‘twee poesen’ gezien ‘op de vliering’ van een groot huis deden daar zeer waarschijnlijk werk als ratten- en muizenvanger. Dat de kat in andere gevallen niet meer dan ongedierte was, maakt de grote hoeveelheid ‘kattenvallen’ in de archieven duidelijk. Zonder veel moeite telde ik er achttien, vooral als onderdeel van de inventaris van bedrijfsruimtes en opslagplekken. Kennelijk bestond er vrees voor binnensluipende poezen die de waren zouden opeten, stuk maken of onder plassen. Nog duidelijker komt de kat als ongedierte naar voren in de notering van een betaling aan ene ‘Klaassen’ voor ‘het afmaken der katten’.

Een ander inzicht dat het archiefonderzoek opleverde is dat de chronologie van de verguisde kat aan het begin van de 19de eeuw, en de kat als huisdier aan het einde van diezelfde eeuw, op basis van de nu aangeboorde bronnen genuanceerd moet worden. Langer dan ik dacht leefden beide poezen naast elkaar—sterker nog, een en dezelfde kat lijkt soms beide rollen te hebben vervuld. Neem het ‘kattekaamertje’ in het huis aan de Koudehorn in Haarlem van de zeer welvarende Henrik Soutman.** De namen van deze vertrekken suggereren dat katten erin werden opgesloten, bijvoorbeeld na afronding van hun jaagwerk in de keuken. Maar dat wil niet zeggen dat ze niet af en toe de keuken verlieten, de salon instapten en daar tegelijkertijd een huisdier waren. De ‘kattenkooi’ impliceert nog meer een vorm van opsluiting dan de poes- of kattenkamer, en daarmee ook een nogal onvriendelijke omgang met poezen, maar dat hoeft niet het geval te zijn geweest. De schilder Henriette Ronner-Knip bijvoorbeeld bezat een kattenkooi waarin haar mooie raskatten model zaten en mogelijk de nacht in doorbrachten zoals sommige honden tegenwoordig in benches slapen. Het steeds vaker voorkomen van het lemma ‘kattenbak’ (soms gaat het zelfs om geschilderde exemplaren), het verdwijnen in boedels van kattenvallen, en het feit dat het doden van katten steeds meer een taboe werd, laat zien dat we hier onmiskenbaar getuige zijn van het ontstaan van de kat zoals we die nog steeds kennen: de poes als huisdier. Het mooiste Haarlemse bewijs is misschien het volgende testament, waarin de erflater van ‘Mejufvrouw Ida Wynanda Luinig’ verlangd dat zijn twee katten ‘na myn dood behoorlyk worden verzorgd en verpleegd tot hun dood’.
Wil je meer weten over de zoekomgeving of zelf zoeken? Klik dan hier voor meer informatie.
Met dank aan Bianca Hoefman
Kijk ook op cat.istory (Instagram en Bluesky)
Voetnoten:
*Strafzaak tegen Hendrik de Geus en Anthonius Groot, 3 maart 1903. Arrondissementsrechtbank Alkmaar, toegangsnummer 207, inventarisnummer 132, 51/1903
**Boedelinventaris Henrik Soutman, 28 juli 1736. Notarieel archief Haarlem, toegangsnummer 1617, inventarisnummer 1025, 45
