Menu

Het topstuk van Wethouder Marie-Thérèse Meijs

Door Wim de Wagt

Wethouder Marie-Thérèse Meijs (GroenLinks) deed tijdens de collegeonderhandelingen afgelopen voorjaar een aangename ontdekking in het depot van het Noord-Hollands Archief: het Haarlems Stadsrecht uit 1245 bleek regels te bevatten die haar bijzonder inspireerden.


Cultuurwethouder Marie-Thérèse Meijs. Foto: Monique Kooijmans.

Meijs vertelt dat toen de coalitiepartners een keer met elkaar aan het onderhandelen waren in het NHA, een archiefmedewerker vroeg of ze zin hadden om een kijkje te nemen in het depot. De onderhandelaars, toe aan een verzetje, hadden hier wel oren naar. Tijdens de rondleiding viel Meijs van de ene verbazing in de andere. ‘Steeds dieper drongen we door in het depot. Tot we in een hoek oog in oog stonden met een klimaatkast, waarin het Stadsrecht van 23 november 1245 bleek te worden bewaard. En ik dacht: terwijl wij hier, nu, met het opstellen van een coalitieakkoord bezig zijn, heb je hier als het ware het allereerste bestuursdocument van Haarlem! En het was tot mijn verrassing nog het echte, oorspronkelijke charter ook.’

Vrouwenrechten

Het Stadsrecht werd aan Haarlem verleend door Graaf Willem II van Holland in een akte, die allerlei rechten en plichten bevat (zie ook het artikel van Frederike Leffelaar over het Stadsrecht). De tekst van het Stadsrecht is opgesteld in het Latijn, de officiële, ambtelijke taal in de middeleeuwen. Voor de dagelijkse praktijk werd een vertaling in het Nederlands gemaakt. Meijs: ‘Het Stadsrecht bevat als het ware de eerste spelregels voor de stad. Over hoe de Haarlemmers met elkaar om dienden te gaan, over beheer en onderhoud, duurzaamheid… My God, dacht ik, en nu hebben wij het in 2018 in feite over dezelfde thema’s!’

Een paar punten spraken Meijs in het bijzonder aan, namelijk de zeer opmerkelijke bepalingen gewijd aan vrouwenrechten. ‘Wacht even, hier heb ik ze.’ Meijs begint voor te lezen van haar tablet: ‘Vrouwen mogen zelfstandig onroerend goed erven. Ze mogen zich vestigen als zelfstandige baksters, brouwers en als handelaars in gesponnen wol of linnen.’ Meijs: ‘In 1245 waren dit vooruitstrevende regels!’ Dan wijst ze op enkele regels die de bestraffing van verkrachters mogelijk moesten maken: zo bepaalde de akte dat een vrouwenverkrachter de doodstraf kreeg als zeven mannen of vrouwen ervan overtuigd waren dat het slachtoffer de waarheid sprak. Deze ‘getuigen’ hoefden de verkrachting dus niet zelf gezien te hebben.


Bepaling in het stadsrecht over verkrachting van vrouwen

#MeToo

‘Dat ik wethouder ben lijkt nu zo vanzelfsprekend. Maar dat is het niet,’ zegt de Groen Links politica. ‘Kijk, ik ben een beetje van de tweede feministische golf. We zijn acht eeuwen verder en nog steeds is er zoveel te doen aan vrouwenrechten, nog steeds is er zoveel om voor te vechten. Denk alleen maar aan de #MeToo-discussie! Vrouwen worden nog steeds weggezet als niet serieus te nemen. Zoals er vrouwelijke slachtoffers in verkrachtingszaken met geld worden afgekocht… Vreselijk.’

‘Eigenlijk ben ik een positivo hoor, bij mij is het glas altijd halfvol. Daarom wil ik de positieve punten in het Stadsrecht er graag uitlichten. Haarlem liep kennelijk vooruit op de landelijke normering. De Graven van Holland kwamen op voor hun burgers, die met behulp van deze regels als het ware werden omarmd door de stadsbestuurders. Zo wil ik ook opkomen voor de kwetsbaren in de samenleving. Of het nu gaat om mensen met een beperking, ouderen met dementie of om gezinnen in kansarme situaties.’


Haarlemse vrouwen in de gemeenteraad met burgemeester Elisabeth Schmitz (in functie 1985-1994).

Marie-Thérèse Meijs werd geboren in Tilburg. Studeren deed ze aan de Universiteit van Amsterdam (historisch-theoretische pedagogiek), maar ze vond haar stek uiteindelijk in Haarlem, de stad waar ze naar eigen zeggen ‘verliefd’ op werd. ‘Ik word altijd heel gelukkig van Haarlem. Deze stad is mijn anker.’ Vóór haar wethouderschap was ze werkzaam in het basisonderwijs, onder andere als directeur van de Icarus-school in Heemstede en de Don Boscoschool in Schalkwijk. Verder was ze intern begeleider aan de Rudolf Steinerschool in Haarlem.

Genetisch besef

Geschiedenis betekent veel voor haar, verklaart ze. ‘Geschiedenis ervaar ik als een soort genetisch besef. Ik heb in een huis gewoond uit de zestiende eeuw. Soms stelde ik me voor hoe het toen voor vrouwen geweest moet zijn. Tijdens het Spaans Beleg, de Grote Stadsbrand. Werd er toen rekening met vrouwen gehouden? Gingen de Haarlemse vrouwen de barricaden op?’


Werving voor de Vereeniging voor vrouwenkiesrecht, afdeeling Haarlem, 1908

Behalve wethouder is ze bestuurslid van het Noord-Hollands Archief en regent van het Elisabeth van Thüringenfonds. ‘Een archief is de bewaarplaats van wat ons gemaakt heeft tot wat we zijn. Het is ons geheugen en fundament. Het uitdragen van ons erfgoed, verbindingen leggen tussen toen en nu, is een zeer belangrijke taak van een archief. Het klinkt als een cliché, maar het is waar: uit het verleden kunnen we lessen trekken. Bij het NHA zie ik hoe hard men bezig is met het toegankelijk maken van de prachtige collectie: in de studiezalen, met de digitalisering van de collectie, online onderzoeksmogelijkheden. Tegelijk vind ik de medewerkers zo prettig bescheiden. Het zijn allemaal specialisten. Misschien zouden ze nog wat meer naar buiten kunnen treden!’

Haar portefeuille bevat behalve cultuur (waaronder ook het NHA valt) de gebieden zorg, welzijn, volksgezondheid en wonen. ‘In mijn eerste speech als wethouder hield ik mijn gehoor voor dat het eigenlijk heel goed met ons gaat. Dat wil zeggen: met 80-90% van de Haarlemmers gaat het heel goed. Maar juist voor de mensen die het minder goed hebben, de kwetsbaren in de samenleving, wil ik opkomen. Dat zie ik echt als mijn opdracht. Daarom zijn sommige bepalingen in het Stadsrecht zo’n inspiratiebron voor me. Die historie zit in mijn hoofd!’

Dit artikel is verschenen in Uitgelicht nr. 11, november 2018. Het magazine is te koop voor € 1,- bij het Noord-Hollands Archief.