Menu

Een nieuwe uitvinding: wennen aan de fiets

Onze collega Lise Koning schreef voor de rubriek ‘Pareltje uit het Noord-Hollands Archief’ van stadsglossy HRLM over de Haarlemsche Vélocipède-Club.

In 1817 werd in Duitsland de loopfiets uitgevonden. In steden als Parijs en Londen werd dit onpraktische voertuig een korte tijd populair, maar in Nederland bleef het succes uit. In Haarlem was er in ieder geval één loopfiets aanwezig; een voorvader van Jacob Boreel van Hogelanden, oud-burgemeester van Haarlem, had er een in het bezit.


De loopfiets van een voorvader van Boreel van Hogelanden. Destijds geschonken aan het ANWB-museum.


De loopfiets, of draisine, werd vernoemd naar zijn uitvinder Karl Drais.

Vijftig jaar later werd in Parijs voor het eerst op een vélocipède gefietst, een tweewieler met trappers aan het voorwiel. Om sneller te kunnen rijden, werd het voorwiel al snel vergroot. Deze zogenaamde ‘hoge bi’ was met zijn grote voorwiel en kleinere achterwiel dus nog niet de fiets zoals wij die kennen.

Ook het straatverkeer was nog niet op dit soort rijwielen ingericht. In 1873 ontstond er in het Weekblad van Haarlemmermeer zelfs een kleine rel nadat het echtpaar Lammers met paard en wagen in de Kruisvaart belandde. Het paard was geschrokken van een voorbijrijdende fietser. Een briefschrijver uit Heemstede nuanceerde het eerdere krantenbericht: ondanks dat de fietser tegen de zon inreed, was hij al op ongeveer twintig meter afstand afgestapt. De heer Lammers betwiste dit in een ingezonden reactie op de brief: het was eerder vijf meter. Bovendien had Lammers de fietser tot driemaal toe gewaarschuwd. De briefschrijver, zelf een fietser, deed nog een laatste poging om de fietser bij te staan: het ongeluk was geen gevolg van een kwaadwilligheid.

Drie jaar later werd in de gemeenteraad van Haarlemmermeer vastgesteld dat de berijder van een vélocipède bij het tegemoetkomen van rij- of voertuigen met paarden op een afstand van minstens vijftig meter tot stilstand moet komen en af moet stappen. Doet de fietser dit niet, dan riskeert hij een boete van 3 tot 10 gulden. In diezelfde geest had de Haarlemse gemeenteraad in 1869 al besloten om artikel 38 uit de Algemene Politieverordening aan te passen: het was vanaf heden verboden ‘op de voetpaden te rijden of zich door vélocipèdes te bewegen.’ Het gevaarlijke karakter van de fiets werd in juni 1882 in de Nieuwe Haarlemsche Courant kracht bijgezet door ‘tweewielsnelloopendnekbrekersrijtuig’ tot de beste vertaling van vélocipède te dopen.

Hobby voor rijken

Onveilig of niet, fietsen was hip. In december 1882 werd de Haarlemsche Vélocipède-Club (HVC) opgericht. Haarlem was relatief laat. In Rotterdam en Deventer werd bijvoorbeeld een decennium eerder al een fietsclub opgericht. In de fietsclubs zaten met name jonge mannen van 16 jaar en ouder, en ze kwamen ze vooral uit welgestelde families: leden moesten beschikken over een eigen fiets. In het eerste jaar telde de HVC 112 leden.

Een van de oprichters van de HVC was de 28-jarige handelsagent David Webster. De Engelsman woonde zestien jaar in Haarlem, waar hij een fietsendepot aan de Kenaustraat had. Hij verkocht hier onder andere nieuwe (geïmporteerde) en gebruikte twee- en driewielers, bellen, lampen en zadels. Een andere oprichter was bloemist Piet Bijvoet, destijds 24 jaar oud. Een halfjaar later richtte Bijvoet met een aantal leden van de HVC en andere fietsclubs de overkoepelende Nederlandsche Vélocipèdisten-Bond op, tegenwoordig bekend als de ANWB (Algemeene Nederlandsche Wielrijders Bond).

Doel van de HVC was het bevorderen van het ‘wielrijden’ door het maken van gezamenlijke fietstochten, minstens één zondag per maand. Met een aantal fietsregels hield de president van de HVC de groepjes fietsers in toom. Fietspaden bestonden tenslotte nog niet. Men reed in duo’s, met de president en een hoornblazer voorop. De commissaris en een tweede hoornblazer vormden het laatste duo. De voorste hoornblazer gaf de snelheid aan, de achterste hoornblazer herhaalde de signalen, zodat iedereen deze kon horen en opvolgen. De signalen waren als volgt: een korte toon stond voor afstappen, een lange toon voor langzaam rijden, twee korte tonen voor ‘gewoon’ rijden en bij drie korte tonen moest de groep sneller fietsen. In de originele statuten staat ook het tenue beschreven: een blauwe pet, korte broek, blauwe kousen en het liefst een donker pak.


Stof van het kostuum van de Haarlemse Vélocipède Club, circa 1887.

Stunten met de fiets

Naast pleziertochten deden leden graag mee aan wedstrijden zaal- en figuurrijden. Bij het zaal- en figuurrijden vertoonde men kunstjes met de fiets, een soort schoonrijden. Groepjes fietsers reden de mooiste patronen. Tussen de wedstrijdverslagen in het archief bevinden zich schema’s voor het zaalrijden met termen als volte, flankeren en zwenken. In twee rijen kwamen de fietsers binnenrijden. In het midden splitsten de rijen zich van elkaar af en maakten ze cirkels om de baan, zogenaamde voltes. Ook werd er geflankeerd: in twee rijen naast elkaar door de zaal fietsen, waarbij de linkerflank aan het eind linksaf slaat en de rechterflank rechtsaf. Met zwenken maakte men een kleine cirkel in een grote cirkel.

In maart 1888 won tot groot genoegen een ploeg van de HVC de derde prijs voor het figuurrijden in Amsterdam. Als een zootje herrieschoppers ging de ploeg op huis aan: ‘De vreugde was algemeen, de opgeruimde stemming sloeg over tot een luidruchtige, zoodat een ieder, die met den nachttrein naar Haarlem ging, getuige moest worden van onze overwinning’. In augustus behaalden de HVC’ers zelfs twee overwinningen op één dag in Nijmegen: de beker voor de beste opkomst en voor het figuurrijden. Ook omstanders in Nijmegen moesten eraan geloven: ‘Herinner U de inwijding van den beker in Palace Royal en een ieder zal begrijpen dat menig Nijmegenaar tot laat in den nacht een “Lange leve de HVC” zal gehoord hebben’.


Uitsnede van spotprent van o.a. HVC. ‘Iemand van hoogen komaf’

Racen

Afgezien van een aantal luidruchtige uitspattingen was het zaal- en figuurrijden een beschaafd en ongevaarlijk alternatief voor het racen, wat ook blijkt uit een verslag van een ‘roadrace’ uit juli 1888. In één adem worden twee ‘ongelukken’ omschreven: ‘het overrijden van een juffrouw (…) en het verliezen van een lantaarn.’ Overigens was de race op dit moment al lang en breed afgelopen – de fietsclub was onderweg naar Zandvoort om daar feest te vieren, inclusief prijsuitreiking.

De betreffende race besloeg 45 kilometer; van Velsen naar Alkmaar en weer terug. Langzaam maar zeker druppelden de vijf racers bij het startpunt binnen op hun ‘bicycles’ en ‘rovers’ (in feite de moderne fiets) met hun racepakjes onder de arm. Vooral Tjeenk Willinks ‘pak was bijzonder groot, hetgeen misschien wel aan genoemden heers groote gestalte te wijten was’. Het precieze verschil tussen beide fietsen is zonder details moeilijk te achterhalen, maar vast staat dat de heren met een bicycle een handicap kregen: ze moesten een paar minuten later starten. Ook met de windrichting werd rekening gehouden. Loosjes en Poolman Mooy gingen lange tijd gelijk op, totdat Loosjes hem inhaalde: ‘Ha! Dacht hij, nu ben ik één, maar zijn vreugde was van korten duur, want tusschen Castricum en Heemskerk spurt de heer Heil hem voorbij’. Na een race van 1 uur en 55 minuten ging Philip Lodewijk Heil er met de eerste prijs vandoor. Tjeenk Willink werd laatste.


Afbeelding van een race met een rover aan kop. Gelet op het model van de rover stamt de afbeelding uit circa 1896-97.


Pech onderweg. Uitnodiging voor het bal in 1888.


Foto gemaakt tijdens het 12,5-jarig bestaan van de HVC op het balkon van Hotel Oceaan in Zandvoort

Rijwiel voor algemeen gebruik

In navolging van de Haarlemsche Vélocipède-Club werden andere fietsclubs opgericht in Haarlem. In 1892 fietste de Haarlemse wielrijdersvereniging De Kettinggangers mee in een optocht, in 1896 werd Amicitia opgericht en vanaf 1901 kon men lid worden van Vitesse. Naast fietsclubjes werden er rijwielscholen opgericht. In Haarlem opende de firma Augustinus en Witteveen de eerste in 1896, voor bejaarden en vrouwen die ‘enigszins huiverig zijn om buiten op publieke wegen het wielrijden te leren’. Overigens pleitte de Berlijnse dokter Mendelsohn in zijn studie De invloed van het wielrijden op het menschelijk organisme (1897) voor een fietsverbod voor oude mensen (‘den grijsaard’) vanwege de verhoogde kans op een hoge bloeddruk als gevolg van ‘de verkalking der bloedvaten’. Voor middelbare mannen en vrouwen vond hij fietsen – indien met mate – wel gezond. In november 1907 werd de HVC opgeheven. De wielersport had een ander stadium bereikt. Leden vertrokken naar andere clubs en nieuwe leden bleven uit.


Fietsrokken voor dames, 1908.

Dit artikel verscheen eerder in het magazine HRLM, november 2022

Bronnen:

  • Weekblad van Haarlemmermeer, 27 juni; 4, 11 en 18 juli 1873
  • Weekblad van Haarlemmermeer, 26 mei 1876
  • Nieuwe Haarlemsche Courant, 8 juni 1882
  • Haarlem’s Dagblad, 9 juli 1896 en 5 november 1927
  • Archief van de Haarlemse Vélocipède Club te Haarlem, toegang 3134, inv.nrs. 1, 4, 96, 97, 115 en 116
  • Archief van de Koninklijk Nederlandsch Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten (KNIW), toegang 175, inv.nr. 23
  • Officieel programma der bondsfeesten te Haarlem op 17, 18 en 19 juli 1908, bibliotheek, 43-001490 K