In het kader van het 700-jarig bestaan van de Janskerk wordt in de speciale uitgave van Uitgelicht aandacht besteed aan twee vijftiende-eeuwse manuscriptkaarten, die het grondbezit van de legendarische Haarlemse Jansheren in beeld brengen.
De orde van de Haarlemse Jansheren was machtig en stond vanaf de vestiging in Haarlem in 1310 in hoog aanzien. Dat aanzien was vooral gebaseerd op hun omvangrijke grondbezit, niet alleen in Haarlem en omgeving, maar ook in Kennemerland en de rest van het graafschap Holland. De Jansheren konden zich in Haarlem vestigen dankzij een eerste, omvangrijke schenking van grond en huizen, waar tegenwoordig onder andere nog de Janskerk staat. Het betreft een schenking van een zekere Gerard van Tetterode, een Utrechtse kanunnik.
Alle schenkingen werden uiterst minutieus geadministreerd in een register, ‘cartularium’ genaamd. Hierin stond precies vermeld wie de schenker van grond was, wanneer het geschonken was, waar de grond was gelegen, oppervlak van de grond én vooral wat de tegenprestatie was die de Jansheren moesten leveren. Bijna altijd was dat het oprichten van een altaar en/of het houden van missen waarin gebeden werd voor de zielenheil van de schenker en zijn verwanten. Het archief van de Jansheren bij het NHA bevat vier van zulke registers die de periode van 1270 tot 1529 bestrijken.
Uit deze registers blijkt dat het totale grondbezit van de Haarlemse Jansheren 370 hectare besloeg. Het overgrote deel hiervan, 87%, werd in de eerste twintig jaar van hun vestiging verworven, tussen 1310 en 1330. Hoofdzakelijk waren dit schenkingen, eenentwintig stuks, en zeven aankopen. Deze schenkingen liggen bijna allemaal in het tegenwoordige Delfland en zijn afkomstig van de adel en de geestelijkheid, uit en rond het graafschappelijk hof van Willem III. De aankopen daarentegen zijn allemaal afkomstig van burgers en boeren.
Interessant is dat in de loop van de vijftiende en zestiende eeuw het aandeel schenkingen door de adel en geestelijkheid dramatisch afneemt en aankopen door de Jansheren van burgers en boeren uit met name Kennemerland, juist enorm stijgen. Hierin weerspiegelt zich de grote maatschappelijke verandering die zich in deze periode voltrekt, door de opkomst en toename van de macht van de steden en de burgers ten koste van de adel. Van de edellieden waren aan de kloosters geen grote schenkingen meer te verwachten. Dit had ook gevolg voor de kloosterstructuur. Op feodale leest geschoeide, veelal agrarische kloosterorganisaties, zoals Egmond, werden niet meer gesticht. In plaats daarvan deden nieuwe, op het stedelijk leven gerichte bedel- en ridderorden hun intrede, zoals die van de Jansheren.
Het grondbezit werd vanaf de zestiende eeuw ook nauwkeurig in kaart gebracht. Ook hiervan beheert het Noord-Hollands Archief vele voorbeelden uit het archief van de Haarlemse Jansheren. Twee fraaie voorbeelden zijn een kaart uit 1564, met grond in Wateringen en een uit 1569, met grond in Leiderdorp.
Het onroerend goed van de Jansheren ná de reformatie
1581 is een belangrijk jaar voor Haarlem. In dat jaar sluit de stad met de Staten van Holland en Willem van Oranje een overeenkomst, waarbij alle bezittingen van de Haarlemse kloosters, zowel roerende als onroerende goederen, aan Haarlem worden overgedragen, op één na. In het bijzonder de overgedragen onroerende goederen vormen een van de fundamenten waarop de Haarlemse zeventiende-eeuwse welvaart is gebaseerd. Echter, wat betreft de Jansheren is er een uitzondering. Zij hadden zo’n enorme macht, dat in het genoemde verdrag een moratoriumconstructie werd afgesproken ten aanzien van de Haarlemse Jansheren. Deze afspraak hield in, dat zij na het beleg terug mochten komen in Haarlem en hun kerk weer mochten opbouwen. Zij mochten alleen géén nieuwe kloosterlingen aannemen. Bovendien werd bepaald dat ná het overlijden van de laatste Haarlemse Jansheer alsnog alle bezittingen aan de stad toevielen. Dat laatste gebeurde in 1625, toen Andries van Souwen overleed, notabene tevens de laatste commandeur, of beter gezegd, de laatste abt van de Haarlemse Jansheren.
Prachtige perkamentbanden
Al deze afspraken hadden geen invloed op de administratie van het voormalige onroerend goed van de Jansheren. In 1631 en 1640 liet het stadsbestuur alle bezittingen buiten Haarlem opnieuw gedetailleerd in kaart brengen door Pieter Wils. Deze kaarten, zevenveertig stuks, zijn samengebracht in twee registers, ingebonden in de prachtige perkamentenbanden, ‘ivoor’ genaamd. Ze zijn getekend op zevenenveertig beste kwaliteit perkamenten bladen, zogenaamd velijn. Op de voorzijde van de banden staat trots het wapen en motto van Haarlem, in goud op de band gestempeld. Het titelblad laat geen enkele ruimte voor twijfel dat dit de grond is die in bezit was van de Jansheren en die tot het bezit behoorde van de stad Haarlem. Interessant aan deze kaartboeken is dat we van ieder perceel precies op de hoogte zijn wat ermee gebeurt. Op iedere kaart treffen we tot ver in de achttiende eeuw aan wanneer de grond is verkocht, veelal ‘publiekelijk’, en voor hoeveel.
De allereerste grondschenking van Gerard van Tetterode, waarover werd gesproken in het begin van dit artikel, betrof grond en huizen in Haarlem, waar nu de Janskerk is gevestigd, en grond in Monsterambacht van 14 en 5 morgen land. (‘Morgen’ is een oude Europese oppervlaktemaat, meestal iets minder dan een hectare groot.) De bezittingen in Monsterambacht komen waarschijnlijk overeen met twee kaarten in het kaartboek van Wils, te weten kaart XXXVI, het stukje land van bijna 5 morgen, en kaart XXVII, het land van bijna 14 morgen. Dat in het kaartboek alleen sprake is van Monster, komt omdat het ‘ambacht’ in de zeventiende eeuw was opgeheven.
Tot besluit nog een tip voor een mogelijk onderzoek in de toekomst. Nog niet eerder is in een onderzoek een kruisverband gelegd tussen het cartularium van de Jansheren en de kaartboeken van Pieter Wils.
Bekijk alle kaarten van het bezit van de Jansheren in de Beeldbank.