Menu

Jaap Lampe heeft genoeg aan een kaart of plattegrond om in zijn hoofd een reis te maken in de bergen of een stad, hoewel hij er in het echt ook graag op uit trekt. De stadsplattegrond die Romeyn de Hooghe van Haarlem maakte in 1688, geeft hem de kans rond te dwalen door het Haarlem uit de Gouden Eeuw.


Jaap Lampe (foto: Kim Krijnen)

‘Ik ben een grote kaarten- en plattegrondenliefhebber,’ vertelt de scheidend Algemeen directeur van Stadsschouwburg & Philharmonie enthousiast. ‘Kaarten om bergwandelingen mee te maken, maar ook stadsplattegronden vind ik heel leuk. Boven zo’n kaart kan ik eindeloos wegdromen. Dan maak ik me een voorstelling van de omgeving waar ik naartoe ga, voordat ik er geweest ben.’

Zwitserse topografische kaarten hebben zijn voorkeur. ‘Daar kun je echt helemaal in kruipen. Die zijn zo mooi en nauwkeurig gedetailleerd, er is schaduw in verwerkt, zó perfect. Franse kaarten zijn ook heel goed, maar vertonen nogal eens Donald Duck-achtige details. Als het gaat om stadsplattegronden hou ik ervan wanneer er kleine 3D-tekeningetjes van gebouwen in zijn gezet. Zodat de stad, zonder dat je er geweest bent, voor jou tot leven komt.’

‘Wat ik ook interessant vind is om de ontwikkeling van steden te zien, wanneer je oude kaarten naast elkaar legt. Wat ken ik nu van de stad, en wat vind ik hiervan terug in de kaarten? In de collectie van het Noord-Hollands Archief heb ik gezocht naar kaarten met daarop historische bebouwing van het Ramplaankwartier, waar ik woon. Maar dat is niet gelukt, het Ramplaankwartier stond niet op dergelijke oude kaarten, omdat dat gebied er net buiten viel.’

Pontificaal

De beroemde, rijkversierde kaart van Romeyn de Hooghe toont Haarlem op het hoogtepunt van zijn roem: handels- en vissersschepen bevolken het Spaarne, de Nieuwstad rond de Nieuwe Gracht is in aanleg aanwezig, er zijn nieuwe verdedigingswerken, de belangrijkste gebouwen worden prominent aan weerszijden gepresenteerd, de Grote Kerk ligt pontificaal in het hart van de plattegrond. En wie inzoomt kan inderdaad door de straten dwalen, langs reeksen trapgevels, over pleinen, bruggen overstekend naar nieuwe straten, en zo steeds maar verder.

Op de plaats van de Philharmonie, waar het gesprek met Jaap Lampe plaatsvindt, staat een rij pandjes getekend. ‘Nee, het vroegere Concertgebouw (dat uit de negentiende eeuw dateert; wdw) staat er nog niet op,’ beaamt hij, ‘maar wel de Klokhuistoren, een heel iconisch beeld. Verder de Grote Kerk, de Bakenesserkerk, ga zo maar door. In de huidige stad staan dergelijke belangrijke monumenten veel meer geïsoleerd dan toen, omdat er nieuwere gebouwen tussen staan. In de zeventiende eeuw bestond er nog een grote eenheid en samenhang in de architectuur en het stadsbeeld. Nu ontbreekt het daar aan, ja. Maar dat kan ook niet anders. Steden veranderen nu eenmaal.’

Buitenplaatsen

Jaap Lampe voelt zich, zegt hij, een echte Haarlemmer. Hij werd geboren in Amsterdam (1956), maar bracht een groot deel van zijn jeugd in IJmuiden door, waar zijn vader geneesheer-directeur van het Zeewegziekenhuis was. Ook zijn moeder was arts. ‘Nadat mijn vader in 2011 was overleden hebben we zijn archief voor zover dat betrekking had op het ziekenhuis aan het NHA gedoneerd. Men wilde het graag hebben. Het wordt nu goed bewaard. Een tijdje terug heb ik het daar nog eens goed kunnen bekijken.’

Na achtereenvolgens in Amsterdam en Amstelveen te hebben gewoond, mag hij nu al weer sinds jaren Haarlem als zijn thuisstad noemen. Lachend: ‘Maar eigenlijk voel ik me Kennemerlander, of nog beter gezegd: Zuid-Kennemerlander.’ Waarmee hij bedoelt…? ‘Mm, de duinen, het strand, het kustgebied; de intellectuele adel die je hier proeft, waarin deze regio heel anders is dan bijvoorbeeld duindorp in Scheveningen, Wijk aan Zee, Schoorl, om maar eens wat te noemen. Waar dat mee te maken heeft… Amsterdammers vestigden hier eeuwen geleden al buitenplaatsen. Er hebben hier altijd veel kunstenaars en artiesten gezeten. Je hebt de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, Teylers Museum. Er wonen veel mensen van de universiteiten in Amsterdam en Leiden in deze omgeving.’

Tijdmachine

Wanneer hij in een tijdmachine zou kunnen stappen, in welke periode zou hij dan Haarlem willen bezoeken? Hij gaat er eens goed voor zitten. ‘Ja, dat zou ik wel willen! Om de sensatie te beleven die je ook ervaart als je naar oude filmopnames van steden kijkt. Dat zou dan toch de periode van Romeyn de Hooghe zijn… Of neem zo’n film als die over Kenau Hasselaer, waarin het oude Haarlem tijdens het Spaans Beleg tot leven wordt gebracht. Fascinerend. Ik ben eens tijdens een rondleiding in de Grote Kerk (hij gebaart met zijn hoofd in de richting van de kerk, hemelsbreed op een steenworp afstand van zijn werkkamer) in het kamertje geweest van de brandwacht, dat zich in de toren bevond. De brandwachten werkten daar in ploegendienst, 24 uur per dag, er stonden twee bedden in. Vanuit dat kamertje kon men 360 graden in de rondte kijken, speurend naar brand in de stad. In de tijd dat veel huizen en gebouwen nog voornamelijk uit hout bestonden was dat natuurlijk hoogst noodzakelijk. Dat was zelfs nog vóór Romeyn de Hooghe. Ja, in dat Haarlem zou ik graag eens willen ronddwalen.’