Op 23 november 1245 werd Haarlem een stad. Graaf Willem II van Holland verleende (nadat zij hierom hadden verzocht) aan de inwoners van Haarlem een akte, het stadsrecht, waarin allerlei rechten en plichten van de Haarlemmers ten opzichte van de landsheer (de graaf) waren vastgelegd. De Haarlemmers verzonnen de regels niet zelf, maar maakten gebruik van het stadsrecht van Den Bosch. Later zouden de Alkmaarders hetzelfde doen: zij haalden veel artikelen voor hún stadsrecht weer uit dat van Haarlem.
Rechtsregels
Wat voor soort bepalingen biedt het stadsrecht nu? Over handel en nijverheid wordt weinig geregeld. Wel is bepaald dat de poorters ten tijde van het zaaien en het oogsten telkens 40 dagen buiten de stad mogen verblijven, dus dat de stedelingen nog stevige agrarische wortels konden hebben. De stedelijke gemeenschap krijgt het privilege van tolvrijdom van de grafelijke tollen in zijn gehele territorium, maar ook verplichtingen. Er moeten vastgestelde jaarlijkse bijdragen aan de grafelijke schatkist geleverd worden, bij oorlog moeten poorters het grafelijke leger versterken en bij bijzondere gebeurtenissen als huwelijk of ridderslag van een lid van de grafelijke familie moet de stad ook een bijdrage leveren. Veel van de 68 bepalingen, bijna de helft, gaan over wat wij nu civiel procesrecht zouden noemen. Sommige bepalingen doen ouderwets aan, maar waren voor die tijd redelijk vooruitstrevend. Bij schuldzaken kan de schuldenaar zich onder bepaalde omstandigheden zuiveren door een eed. Legt hij die niet vlekkeloos af, dan heeft hij het proces verloren. Een fout woord kon iemand toen fataal zijn. De lengte van de rechtsgang wordt beperkt, vreemdelingen, 'gasten', die poorters alleen maar voor de Haarlemse schepenbank kunnen aanklagen, hebben recht op 'snelrecht'. Poorters mochten door niemand verplicht worden het conflict te beslechten door een gerechtelijk tweegevecht, wat het koopmanschap natuurlijk tot een hachelijk beroep zou maken. Ongeveer een-derde van de bepalingen gaat over de openbare orde, en meer in het bijzonder over het reguleren van geweld en het stellen van boeten op allerlei misdrijven.
Vrouwen komen in vier bepalingen voor, als personen die net zo goed als mannen onroerend goed kunnen erven, als commerciële baksters, brouwsters en handelaars in gesponnen wol of linnen (waarbij de aansprakelijkheid van hun echtgenoten voor hun reilen en zijlen wordt beperkt) en in twee bepalingen als potentiële slachtoffers van verkrachting. Een verkrachter krijgt de doodstraf als het slachtoffer met zeven 'getuigen', mannen of vrouwen, bezweert dat zij door hem verkracht is. Bij die getuigen zullen we niet moeten denken aan mensen die de verkrachting daadwerkelijk hadden aanschouwd, maar aan mensen die ervan overtuigd waren dat het slachtoffer de waarheid sprak.
Groene was
Bijzonder (maar niet uniek) in het Haarlemse geval is dat het stadsrecht in twee delen is verleend, een groot charter en een klein charter. Beide charters hebben de formele aanhef, het formele slot en het zegel van de graaf van Holland. Het zegel dat hier is gebruikt is het zogenaamde ‘jachtzegel’ van graaf Willem in groene was. Over waarom het stadsrecht in twee delen is opgesteld wordt verschillend gedacht, maar de meest voor de hand liggende verklaring is dat er te veel tekst was voor één stuk perkament. Omdat perkament duur was, werd een vel gebruikt dat vermoedelijk eigenlijk bestemd was voor een boek. We kunnen dit afleiden aan de hand van de in het perkament geprikte gaatjes. Ook is te zien dat een kleine scheur in het vel is hersteld. Voor dagelijks gebruik door het stadsbestuur werd een volledige vertaling in het Nederlands gemaakt; deze is opgenomen in het zogenaamde ‘ruige boek’ (een boek met perkamenten omslag, met daarop nog dierenhaar).
Handslag
Zoals in die tijd gebruikelijk was, werd het stuk in het Latijn geschreven, de officiële ambtenarentaal in de middeleeuwen. Met één begrip wisten de schrijvers echter geen raad omdat er geen woord voor bestond in het Latijn. Het ging om de bekrachtiging van een afspraak door een handslag, in die tijd ‘geweddehant’ genoemd. In de tekst loste men dat op door te vermelden ‘vulgo geweddehant’, wat zoveel betekent als ‘in de volkstaal geweddehant’.
In 2001 verscheen een uitgebreid proefschrift van C.L. Hoogewerf over het stadsrecht van Haarlem: Het Haarlemse stadsrecht (1245): inleidende beschouwingen, tekst, vertaling en artikelsgewijs commentaar.
Afbeeldingen van het stadsrecht op hoge resolutie zijn te bekijken en te downloaden via de inventaris op het archief van het Stadsbestuur Haarlem 1245-1572 (toegang 1573, inv.nrs. 11-12).
Het eerste gedeelte van het Haarlemse stadsrecht: het 'Grote stadsrecht'
Het tweede gedeelte van het Haarlemse stadsrecht: het 'Kleine stadsrecht'