Menu

Geschiedenis van Haarlemmermeer

Ook de eigenaren van de landerijen rond de oevers hebben bijgedragen aan de ongebreidelde uitbreiding van het Haarlemmermeer en de talrijke andere meren ten zuiden en ten oosten ervan. De vraag naar turf vanuit Leiden, Haarlem en Amsterdam was zo groot en de opbrengsten van de landerijen waren zo gering dat de bewoners rond de meren de verleiding om hun landerijen te vervenen niet konden weerstaan. De uitgebaggerde veenlanden vulden zich daarna met water en werden zodoende een makkelijke prooi voor de ‘Waterwolf’, zoals het Haarlemmermeer vroeger wel werd genoemd. Omstreeks 1700 besloeg het meer, dat gemiddeld zo’n twee tot vier meter diep was, een oppervlakte van 16.000 hectare, een eeuw later zo’n 18.000 hectare.

Wet op de droogmaking

De zware stormen van 1834 en vooral die van 1836 maakten duidelijk dat de situatie onhoudbaar was geworden en dat de ‘Waterwolf’ getemd moest worden. Tijdens deze stormen was het water zo hoog opgezweept dat de polders in de wijde omgeving tot aan de gemeentegrenzen van Leiden en Amsterdam onderliepen. Actie was dus vereist, vooral ook omdat de kans bestond dat bij een nieuwe storm het Braassemermeer, de Westeinderplassen bij Aalsmeer, en het Legmeer door het Haarlemmermeer opgeslokt zouden worden, waardoor de ellende niet te overzien zou zijn. In 1839 werd de Wet op de droogmaking van het Haarlemmermeer aangenomen, zij het onder groot protest van onder andere beurtschippers en vissers, die zich in hun bestaan bedreigd voelden. Protesten kwamen er ook van Amsterdam –die een verzanding van het IJ vreesde –, Leiden en Haarlem – die bang waren voor een ernstige vervuiling van de stadsgrachten omdat deze niet meer doorgespoeld zouden kunnen worden –, en het Hoogheemraadschap Rijnland, dat zijn boezemcapaciteit verminderd zag van 22.000 tot 4000 hectare.

Ringvaart

In mei 1840 werd begonnen met het graven van de 60 kilometer lange ringvaart en het opwerpen van een ringdijk. In 1845 was dit werk klaar en kon het stoomgemaal Leeghwater aan de Kaag beginnen met het spuien op een speciaal voor dit doel gegraven kanaal dat bij Katwijk in zee uitwaterde. In 1848 en 1849 werden de stoomgemalen Lijnden en Cruquius in gebruik genomen. In 1852 was zo’n 800 miljoen kubieke meter water weggepompt en lagen de vissen voor het oprapen. Ter compensatie van de verlies aan boezemcapaciteit werden op kosten van het rijk drie grote stoomgemalen gebouwd bij Halfweg, Spaarndam en Gouda met voldoende capaciteit om de bewoners van het hoogheemraadschap Rijnland te behoeden voor natte voeten.

Strikt geometrisch patroon

Na het droogvallen van het meer werd de polder verdeeld in vier afdelingen, te weten Vijfhuizen, Rijk, Beinsdorp en Burgerveen, alle genoemd naar nederzettingen die in het verleden waren opgeslokt door het meer. Deze vier afdelingen werden op hun beurt verder verkaveld in een strikt geometrisch patroon van hoofdwegen, zijwegen, vaarten en tochten. Ruim 16 hectare werd gereserveerd voor de aanleg van twee dorpen: Kruisdorp (nu Hoofddorp) en Venneperdorp (nu Nieuw-Vennep). Na drie jaar lang een soort niemandsland te zijn geweest werd de polder in 1855 een zelfstandige gemeente: Haarlemmermeer.

Spoorwegnet

In de jaren tachtig en negentig van de negentiende eeuw heerste onder de veelal agrarische bevolking van de polder grote armoede als gevolg van de sterk dalende graanprijzen vanwege de import van goedkoop graan uit Amerika, Rusland en Zuid-Amerika. Vele boeren verhuisden naar de steden of emigreerden naar de Verenigde Staten. Na de eeuwwisseling trad verbetering op dankzij betere landbouwtechnieken, mechanisering van de landbouw en de aansluiting van Hoofddorp in 1912 op het spoorwegnet van de Hollandsche Electrische Spoorweg Maatschappij, die diverse spoorlijnen tussen Amsterdam, Leiden, Alphen aan den Rijn, Amstelveen, Haarlem en Nieuwersluis in beheer had. Vanwege de snelle opkomst van het auto- en vooral het busverkeer (eerst Van Kalmthout, later Maarse en Kroon), moest de maatschappij verschillende lijnen opheffen. In 1935 reed voor het laatst een passagierstrein van de HESM door de polder. Bijna een halve eeuw moest de polder het daarna zonder een treinverbinding doen, totdat in 1978 het eerste deel van de Schiphollijn (Amsterdam-Zuid – Schiphol) in gebruik werd genomen. In 1981 werd de lijn via Hoofddorp en Nieuw-Vennep doorgetrokken naar Leiden.

Eerste vliegtuig uit Londen

Tegenwoordig telt de gemeente Haarlemmermeer ruim 140.000 inwoners en heeft veel van haar landelijk karakter verloren, vooral vanwege de onstuitbare ontwikkeling van de luchthaven Schiphol. In 1917 werd op last van het Ministerie van Oorlog een militair vliegkamp aangelegd bij het fort Schiphol, op een weiland in de hoek tussen de Spaarnwouderweg (nu Schipholweg) en de Schinkeldijk (nu Schipholdijk). Een jaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog kreeg A. Plesman, de oprichter van de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij, toestemming het vliegveld te gebruiken voor de burgerluchtvaart. Op 17 mei 1920 landde hier, na een vlucht van ongeveer vier uur, het eerste vliegtuig uit Londen. Aan boord waren twee kleumende passagiers, de ochtendedities van enkele Britse kranten en een brief van de Lord Mayor van Londen, die Plesman en zijn Koninklijke Luchtvaart Maatschappij en de burgemeester van Amsterdam succes wenste. De piloot werd verwelkomd door Plesman en het voltallige personeel van de KLM, zeven man sterk. In 1938 kreeg het vliegveld, toentertijd zo’n 210 hectare groot, verharde landingsbanen. Momenteel beslaat de luchthaven 1700 hectare, ongeveer 10% van de gemeente Haarlemmermeer, en verwerkt Schiphol zo’n 43 miljoen passagiers per jaar.

Schiphol

De groei van de luchthaven had een enorme aanzuigende werking. Honderden bedrijven vestigden zich bij en in de wijde omgeving van Schiphol en tienduizenden nieuwkomers zochten in de polder een woning. In 1950 telde Hoofddorp nog een schamele 5000 inwoners die zich voornamelijk bezighielden met het agrarisch bedrijf. Nu heeft Hoofddorp ruim 73.300 inwoners. Ook Nieuw-Vennep, Zwanenburg en vooral Badhoevedorp (genoemd naar de modelboerderij ‘De Badhoeve’ die Mr. J.P. Amersfoordt, landbouwer en de tweede burgemeester van Haarlemmermeer, in 1854 had laten bouwen) groeiden uit tot woongemeenschappen van formaat.