1340 Diaconie van de Nederlands-Hervormde Gemeente te Haarlem
1340
Diaconie van de Nederlands-Hervormde Gemeente te Haarlem
Inleiding
3. Het college van diakenen of de bestuursinrichting van de diaconie
1340 Diaconie van de Nederlands-Hervormde Gemeente te Haarlem
Inleiding
3.
Het college van diakenen of de bestuursinrichting van de diaconie
laatste wijziging 21-10-2019
Het college van diakenen is sinds 1577 in Haarlem werkzaam. De taak bestond uit de verzorging van armen, die door lidmaatschap of doop behoren tot de Nederlandse Hervormde Gemeente. De zorg van de diakenen bepaalde zich niet alleen tot het stoffelijk belang van de armen, maar "zij zijn ook geroepen de armen door vermaning en troost te dienen en toe te zien op hun zedelijk gedrag, bijwoning van den openbaren godsdienst en opvoeding en onderwijs hunner kinderen". Het college van diakenen bestond uit door de kerkenraad of kiescollege gekozen leden. Het aantal leden van het college van diakenen is geleidelijk gegroeid. In 1589 waren er acht diakenen, later werden dat er veertien, terwijl er na 1854 vijftien diakenen aan de diaconie waren verbonden. De diakenen stonden onder toezicht van de kerkenraad en het oppertoezicht berustte bij het bestuur van de classis Haarlem. Om het half jaar trad de helft van het college van diakenen af.
Van het college van diakenen fungeerde één diaken als thesaurier en één diaken als scriba, terwijl de overige diakenen zich bezig hielden met collecteren en uitdelen van de aalmoezen. De collecterende diakenen moesten gekleed zijn in het zwart met witte das en zwarte handschoenen, behalve in de vroegpreek en in de woensdagavondoefening.
Het stadsbestuur had al diverse malen de diaconie met subsidies geholpen. Echter pas in 1767 vond dit zijn weerslag op het bestuur van de diaconie.
Toen kwam de diaconie onder toezicht van vier leden van de vroedschap, aangesteld door burgemeesters, de superintendenten. Naast deze superintendenten benoemden de burgemeesters zeven regenten afkomstig uit de gegoede burgerij. Aan deze zeven regenten was het bestuur over de huiszittende armen opgedragen, samen met het college van diakenen.
In 1795 kwam er een wijziging in het bestuur. De superintendenten en regenten verdwenen. Het algemeen bestuur over de diaconie kwam in handen van vier permanente armbezorgers en veertien diakenen. De permanente armbezorgers werden benoemd door de stadsregering. Deze achttien bestuurders verdeelden hun werkzaamheden in drie commissies, n.l.:
1. Algemene zaken: vier permanente armbezorgers en twee diakenen;
2. De verzorging van de huiszittende armen: zes diakenen, terwijl de vergaderingen werden bijgewoond door twee van de vier permanente armbezorgers;
3. Het diaconie- en aalmoezeniersarmenhuis: zes diakenen als regenten en vier regentessen, terwijl ook hier de vergaderingen werden bijgewoond door twee permanente armbezorgers.
1. Algemene zaken: vier permanente armbezorgers en twee diakenen;
2. De verzorging van de huiszittende armen: zes diakenen, terwijl de vergaderingen werden bijgewoond door twee van de vier permanente armbezorgers;
3. Het diaconie- en aalmoezeniersarmenhuis: zes diakenen als regenten en vier regentessen, terwijl ook hier de vergaderingen werden bijgewoond door twee permanente armbezorgers.
In 1826 werd door de toenmalige stadsregering een voorstel gedaan tot verandering in het bestuur van de diaconie en aalmoezeniersarmen. Er werd toen ingevoerd, dat de permanente armbezorgers - inmiddels werden ze permanente regenten genoemd - de administratie van de financiën, alsmede het beheer over het armenhuis op zich namen, samen met de regentessen.
Het college van diakenen kreeg het bestuur en de verzorging over de huiszittende armen in handen. In feite was hiermee het bestuur over de binnen- en huiszittende armen gescheiden. Het duurde nog tot 1854 eer ook een administratieve scheiding tot stand kwam.
In de armenwet van 1854 was bepaald dat de gemeentebesturen de armenzorg moesten overlaten aan kerkelijke en particuliere instellingen. Er moest dus een einde komen aan de onzelfstandige positie, waarin de diaconie sinds de combinatie met de aalmoezeniersarmen verkeerde. Volgens het synodaal reglement van 1853 zou de diaconie alleen de eigen hervormde armen bedelen. Dit bracht met zich mee, dat voortaan werd afgezien van overheidssubsidie. Er kwam een verdeling van fondsen tot stand tussen regenten en diaconie. De diaconie werd vanaf 1854 bestuurd door het college van diakenen.
De diakenen verdeelden hun taken in verschillende commissies, waarvan de commissie van financiën, de commissie tot aankoop en regeling van de uitdeling van bedden- en linnengoed, de commissie tot aankoop en regeling van de uitdeling van turf de belangrijkste zijn. Een commissie telde meestal vier leden.
laatste wijziging 14-05-2022
1.014 beschreven archiefstukken
28 gedigitaliseerd
totaal 2.782 bestanden
Inventaris
laatste wijziging 14-05-2022
1.014 beschreven archiefstukken
28 gedigitaliseerd
totaal 2.782 bestanden
Kenmerken
Datering:
1636-2004
Omvang in meters:
24,45
Periode documenten:
1636-2004
Openbaarheid:
gedeeltelijk openbaar
Opheffing openbaarheidsbeperking:
toestemming gemeentearchivaris
Raadpleegmogelijkheid:
Haarlem, Jansstraat, raadpleging mogelijk binnen 30 minuten
Gebruiksinformatie:
Inventaris inv.nrs. 1-1008. Inv.nr. 43 ontbreekt. In de Atlas van het Noord-Hollands Archief zijn geplaatst: inv.nrs. 295, 726 (alleen de foto's), 733-734 (=NL-HlmNHA_1340_54999011), 828, 830. Inv.nr. 937 is pas openbaar vanaf 2041.
Gemeente:
Haarlem
laatste wijziging 14-05-2022
1.014 beschreven archiefstukken
28 gedigitaliseerd
totaal 2.782 bestanden