1340 Diaconie van de Nederlands-Hervormde Gemeente te Haarlem
1340
Diaconie van de Nederlands-Hervormde Gemeente te Haarlem
Inleiding
1. Armenzorg in het algemeen (ter oriëntatie)
1340 Diaconie van de Nederlands-Hervormde Gemeente te Haarlem
Inleiding
1.
Armenzorg in het algemeen (ter oriëntatie)
laatste wijziging 21-10-2019
Op het gebied van de armenzorg speelden de kerk en particulieren aanvankelijk de hoofdrol.
De kerk spoorde aan tot het verrichten van de "werken der barmhartigheid". Hierdoor werd vaak meer de nadruk gelegd op het geven dan op het leed van de armen. De bedeling had eigenlijk het karakter van een gunst. Men had er geen recht op en er waren geen duidelijke bedelingscriteria.
Tegen het eind van de Middeleeuwen ontstond in de steden een groeiende behoefte aan een beter georganiseerde armenzorg. Er kwamen nieuwe ideeën over armenzorg, men ging armoede minder vanuit de godsdienstige hoek bekijken. De vele bedelaars vond men zeer storend. De stedelijke overheid ging ingrijpen, want de bedelaars vormden een bedreiging voor de openbare orde en veiligheid. De opvang van armen werd geleidelijk aan steeds meer als taak van de overheid beschouwd. In de tweede helft van de 17e eeuw had Haarlem te kampen met een verval van de nijverheid. Het aantal armlastigen werd hierdoor steeds groter en dat betekende een verzwaring voor de armbesturen. De Hervormde kerk moest veel nauwer gaan samenwerken met de stedelijke armenzorg om de grote aantallen arme geloofsgenoten op te kunnen vangen. Het gevolg was, dat de Hervormde kerk steeds meer afhankelijk werd van het stadsbestuur. De subsidie had als consequentie, dat het stadsbestuur inzage in de administratie en invloed op het beleid eiste. Na 1750 kwam er een toenemende kritiek op de kerkelijke liefdadigheid, met name van de kant van de patriotten, die vonden dat er te gemakkelijk werd bedeeld. In de Franse tijd brak de strijd pas goed los. Maar de centralistische plannen van Napoleon haalden het stadium van uitvoering niet. De toestand tussen 1795 en 1813 bleef dus in grote lijnen ongewijzigd.
De regering breidde haar invloed op de kerkelijke armbesturen ook in de 19e eeuw uit door inzage in de kerkelijke administraties en door het verlenen van subsidies, waardoor de kerk financieel afhankelijk werd van de overheid. Van kerkelijke zijde groeide het verzet hiertegen pas in de jaren dertig en na 1840. In 1851 kwam Thorbecke met een ontwerp-armenwet. De strekking hiervan was, dat de armenzorg onder volledige verantwoordelijkheid van de overheid diende te komen. Van kerkelijke zijde kwam tegen deze ontwerp-armenwet veel verzet. Een dergelijke benadering van armoede ging tegen de godsdienstige of charitatieve benadering in, die armoede zag als een ethisch vraagstuk. Tenslotte kwam in 1854 onder het kabinet Van Hall een armenwet tot stand. Deze wet verleende voorrang aan de godsdienstige en morele visie. De gemeentebesturen moesten de armenzorg overlaten aan de particuliere instellingen, waaronder de kerkelijke instellingen de voornaamste plaats hadden.
In 1912 kwam er een nieuwe armenwet. De lokale structuur van de armenzorg bleef gehandhaafd. Ook was de kerkelijke armenzorg nog steeds het belangrijkste. Maar deze nieuwe wet ruimde voor de armenzorg van overheidswege meer plaats in. Door de oprichting van armenraden werd de coördinatie van de armenzorg bevorderd.
In deze armenraden hadden vertegenwoordigers van verschillende instellingen zitting. In Haarlem kwam zo'n armenraad er in 1913. De diaconie nam pas in 1917 zitting in deze raad, omdat men bang was om zijn autonome positie kwijt te raken.
Na de Eerste Wereldoorlog en tijdens de crisisjaren veranderde het karakter van de armenzorg, doordat de overheid op dit gebied steeds meer verantwoordelijkheid ging dragen. In 1945 was er politieke overeenstemming bereikt omtrent het recht van een ieder op sociale zekerheid, te organiseren en te garanderen door de staat.
De kerkelijke instellingen voor armenzorg zetten na 1945 aanvankelijk hun werkzaamheden gewoon voort. Echter langzaam maar zeker werd de materiële ondersteuning min of meer overbodig door de inwerkingtreding van diverse sociale verzekeringswetten, zoals de Algemene Ouderdoms Wet (AOW, 1956) en de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW, 1959).
In 1965 tenslotte werd de Algemene Bijstandswet ingevoerd, die iedere ingezetene het recht gaf op een minimum inkomen.
De kerkelijke armenzorginstellingen zochten een andere bestemming voor hun fondsen en gingen zich nu richten op zaken als gezinsverzorging en ander maatschappelijk werk.
laatste wijziging 14-05-2022
1.014 beschreven archiefstukken
28 gedigitaliseerd
totaal 2.782 bestanden
Inventaris
laatste wijziging 14-05-2022
1.014 beschreven archiefstukken
28 gedigitaliseerd
totaal 2.782 bestanden
Kenmerken
Datering:
1636-2004
Omvang in meters:
24,45
Periode documenten:
1636-2004
Openbaarheid:
gedeeltelijk openbaar
Opheffing openbaarheidsbeperking:
toestemming gemeentearchivaris
Raadpleegmogelijkheid:
Haarlem, Jansstraat, raadpleging mogelijk binnen 30 minuten
Gebruiksinformatie:
Inventaris inv.nrs. 1-1008. Inv.nr. 43 ontbreekt. In de Atlas van het Noord-Hollands Archief zijn geplaatst: inv.nrs. 295, 726 (alleen de foto's), 733-734 (=NL-HlmNHA_1340_54999011), 828, 830. Inv.nr. 937 is pas openbaar vanaf 2041.
Gemeente:
Haarlem
laatste wijziging 14-05-2022
1.014 beschreven archiefstukken
28 gedigitaliseerd
totaal 2.782 bestanden