Menu

Uw zoekacties: Openbaar Slachthuis en de Dienst der Vee- en Vleeschkeuring te Haarlem

1523 Openbaar Slachthuis en de Dienst der Vee- en Vleeschkeuring te Haarlem

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Geschiedenis van de organisatie
1523 Openbaar Slachthuis en de Dienst der Vee- en Vleeschkeuring te Haarlem
Inleiding
1.
Geschiedenis van de organisatie
Aan het eind van de vorige eeuw ontstond in de grotere steden in ons land behoefte aan centrale slachtplaatsen. Deze vergemakkelijkten de keuring van het vee en vlees en het was mogelijk toezicht te houden op de hygiëne tijdens het slachten.
Deze behoefte had de volgende oorzaken. Het inwoneraantal in de steden groeide en de overlast die de talrijke particuliere slachtplaatsen veroorzaakten, werd niet langer meer geduld. Tevens kreeg men verbeterde kennis van dierziekten, zoals de veroorzakers van t.b.c. en paratyphus bijvoorbeeld. Dit maakte een betere vleeskeuring mogelijk.
Op 2 mei 1907 werd het openbaar slachthuis van Haarlem in gebruik genomen. Er waren vele jaren van voorbereiding aan vooraf gegaan. Al in 1878 nam de Raad tijdens de vergadering van 6 maart in beginsel het voorstel aan, om van gemeentewege een slachthuis in te richten en te beheren. Er volgden echter protesten van de zijde van de vleeshouwers en slagers. Zij waren tegen een centrale slachtplaats. De Hinderwet van 1875 maakte het namelijk mogelijk het slachten in een particuliere slachtplaats te verbieden na de oprichting van een openbaar slachthuis.
Wel pleitten ze voor controle op de invoer van vlees bij de stadspoorten, dat vonden ze een betere bescherming tegen de verkoop van minderwaardig vlees. In de stad immers was er, in tegenstelling tot het platteland, toezicht van de keurmeester bij het slachten. Doordat de keuze van een geschikt terrein voor een te bouwen slachthuis problemen opleverde, duurde het tot 1898 voor de kwestie weer serieus werd opgepakt door het gemeentebestuur. De heren J.H. van Oyen, keurmeester van het slachtvee, en J. Leih, gemeentearchitect, kregen toen de opdracht van de Raad onderzoek te doen naar de rentabiliteit van enige abattoirs in binnen- en buitenland. Van dit onderzoek werd in 1899 een rapport opgemaakt getiteld: "Rapport omtrent het oprichten van een abattoir te Haarlem".
Een citaat uit dit rapport over de particuliere slachtplaatsen: "Zij toch verontreinigen den bodem, het water en de lucht. De bodem doordat de mest, het bloed en andere afvalproducten welke in ontbinding overgaan tussen de stenen door, in den bodem doordringen, het water doordat deze stoffen met het spoelwater in de riolen worden afgevoerd en de lucht doordat er uit de stallen, van de mesthopen en uit de slachtplaatsen stinkende gassen opstijgen". Volgens hen voldeden van de 83 slachtplaatsen er slechts negen aan de eisen van een slachtplaats en twaalf voldeden er enigszins aan.
Weer kwamen de slagers in verzet naar aanleiding van dit rapport. Toch werd op 12 september 1900 een commissie uit de raad benoemd ter voorbereiding van de oprichting van een openbaar slachthuis. In 1905 werd de bouw onderhands uitbesteed aan A. de Haan, aannemer te Heemstede. Jammer genoeg had hij een financiële strop aan de bouw van het slachthuis. De toenmalige directeur van Openbare Werken, de heer Dumont, was de ontwerper van het slachthuis. Het werd op een vrijliggend terrein ten zuiden van de Zomervaart gebouwd.
Men is misschien geneigd bij "slachthuis" aan een enkel gebouw te denken. Niets is minder waar. Het openbaar slachthuis bestond uit een complex van vele gebouwen.
Daar waren bijvoorbeeld: gescheiden slachtplaatsen en stallen voor groot vee, kleinvee, paarden en varkens, woningen voor de directeur en de halmeester, een noodslachtplaats, koelhuis, watertoren, broeihuis, pekelkelder, machinekamer, darmwasserij, keur- en verkooplokaal, gebouwen voor slagers en slagersgezellen, wagenremise, hondenhokken etc.
Zoals uit de opsomming van deze gebouwen al blijkt, er werd niet alleen maar geslacht. Het slachthuis had twee functies: het bieden van de mogelijkheid tot slachten en het keuren van vee en vlees. In de jaarverslagen is dan ook steeds sprake van "het Openbaar Slachthuis en de dienst der Vee- en Vleeschkeuring te Haarlem". Deze hadden dezelfde directie. Echt aparte diensten met gescheiden jaarrekeningen waren het dan ook eigenlijk niet.
Tevens werden er noodslachtingen verricht en werd er voorwaardelijk goedgekeurd vlees verkocht (vrijbank).
Om een ander misverstand uit de weg te ruimen: het gemeentepersoneel slachtte niet zelf. Slechts de directie, keurmeesters, het onderhouds- en schoonmaakpersoneel waren in dienst van de gemeente.
In 1922 trad de wet op de vleeskeuring in werking en werd ten gevolge hiervan de Dienst der Vee- en vleeschkeuring uitgebreid met omliggende gemeenten. De gemeenten Schoten en Spaarndam, Haarlemmerliede en Spaarnwoude maakten deel uit van de vleeskeuringsdienst, en waren tevens verplicht om in het slachthuis Haarlem te slachten. De gemeenten Heemstede, Bennebroek, Zandvoort, Bloemendaal, Halfweg en Haarlemmermeer maakten eveneens deel uit van de keuringsdienst, maar zonder de verplichting in het Haarlemse Slachthuis te slachten. In deze gemeenten kwamen de keurmeesters van het slachthuis het vee en vlees bij de slagers aan huis keuren. In de jaarverslagen zijn aparte bedrijfsrekeningen voor deze buitengemeenten opgenomen, in verband met de andere kosten zoals bijvoorbeeld voor de benzine en de reparatiekosten voor de auto's.
Dit samenwerkingsverband wijzigde in 1959, na vele jaren van vergaderen en rapportages, o.a. door de commissie voor de herwaardering van de bezittingen van het openbaar slachthuis te Haarlem. Er kwam een gemeenschappelijke regeling in het kader van de zogeheten wet betreffende de exploitatie van de Keuringsdienst van Vee en Vlees c.a., met Bloemendaal, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Heemstede en Zandvoort met terugwerkende kracht per 01-01-1958. Deze wijziging hield onder andere in dat de deelnemende gemeenten ook deelnamen aan de exploitatie van het openbaar slachthuis. Haarlemmerliede en Bennebroek konden nog niet besluiten aan deze regeling deel te nemen. Voor hen was een regeling waarin ook het openbaar slachthuis was opgenomen niet aanvaardbaar. Haarlemmerliede ging toch in 1959 al overstag, maar het duurde tot 1963 voordat Bennebroek toetrad tot de regeling.
Vanaf eind twintiger jaren vond er een verandering plaats in de manier van handel drijven. Er kwamen grossiers in vlees. Dit maakte een verbouwing van het slachthuis in de eerste helft van de dertiger jaren noodzakelijk. De functie van het openbaar slachthuis werd verder uitgebreid en werd een centrum van handel in vlees. Grossiers in vlees konden er hun bedrijf uitoefenen.
Was het afzetgebied van het openbaar slachthuis aanvankelijk beperkt tot de stad en later tot de grenzen van de vleeskeuringsdienst, dit veranderde geheel in de na-oorlogse jaren. Vlees werd uitgevoerd naar andere vleeskeuringsdiensten en naar het buitenland. Aan de andere kant werd er ook vlees ingevoerd. De vorming van de E.E.G. speelde bij deze handel een stimulerende rol. Maar juist die E.E.G. maakte het in latere jaren de slachthuizen moeilijk doordat ze steeds strengere eisen op het gebied van de hygiëne stelde.
Dat strenge eisen aan een vleeskeuring toch geen overbodige luxe waren, bleek in 1964. Directeur K.P. Postma van het openbaar slachthuis ontdekte na getipt te zijn een partij vlees, die na ontdooiing kadavervlees bevatten. Er zaten onder meer zwart-rood gekleurde lymfklieren in, waaruit het vermoeden rees dat de varkens in kwestie aan varkenspest waren overleden. Verder delen van geslachtsorganen, varkenskeutels en stukken karton. Dit vlees was afkomstig uit de provincie Utrecht en was bestemd voor een Haarlemse vleeswarenfabriek. Al twintigmaal eerder was dit vlees aan de vleesfabriek geleverd zonder dat dit ontdekt werd, noch bij de keuringsdienst, noch bij de fabriek.
Door de ontwikkeling in de vleeshandel, werd het noodzakelijk het slachthuis voortdurend aan te passen aan de eisen van hygiënisch en ook economisch verantwoord slachten. De exploitatieresultaten waren voor B en W echter aanleiding om in het voorjaar van 1971 in beginsel te besluiten dat het openbaar slachthuis met ingang van 1 januari 1972 zou worden gesloten. Hiertegen kwamen de gebruikers van het slachthuis in het geweer. De gebruikers zijn de grossiers en het personeel van de op het slachthuis aanwezige nevenbedrijven. Dit leidde tot het besluit van 20 november 1974 van de Raad waarbij besloten werd dat het slachthuis, zonder varkensslachtinrichting, in samenwerking met de gebruikers van het slachthuis te moderniseren. De gebruikers werden met ingang van 1 januari 1976 verantwoordelijk voor de exploitatie van het slachthuis. Zij richtten daartoe de Haarlemse Slachtlijn BV op. De exploitatie van de Keuringsdienst bleef voor rekening van de deelnemende gemeenten. In januari 1978 werd het geheel vernieuwde slachthuis heropend.
In 1985 werd de vleeskeuring een taak van het Rijk. De gemeente verkoopt in december 1985 de gebouwen van het slachthuis voor f 550.000 aan de Haarlemse Slachtlijn BV.
In 1986 wordt het slachthuis nogmaals verbouwd.
Sinds 1993 is er geen sprake meer van slachthuis: er wordt niet meer geslacht. Wel wordt er nog steeds vlees verwerkt.
Van het oorspronkelijke slachthuis is door de vele ingrijpende verbouwingen niet veel meer over.
2. Geschiedenis van het archief
3. Verantwoording van de inventarisatie
4. Aanwijzingen voor de gebruiker
5. Bijlagen
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1907-1985
Omvang in meters:
1,10
Periode documenten:
(1900) 1907-1985
Openbaarheid:
openbaar
Raadpleegmogelijkheid:
Gebruiksinformatie:
Inventaris inv.nrs. 1-94.
Gemeente:
Haarlem