Menu

Uw zoekacties: Rijksakademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam

90 Rijksakademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
3. Persoonlijk archief van prof. dr N.R.A. Vroom (1953-1995)
N.B. Deze inventaris werd door Dirk Post samengesteld op grond van de door Oscar Laurens Schrover in 1996 geredigeerde 'Verantwoording en inventarisatie' van het legaat van prof. dr. Nico Vroom. De levensbeschrijving van Nico Vroom en de analyse van de bibliotheek van Nico Vroom, beide van de hand van Oscar Laurens Schrover werden integraal en ongewijzigd overgenomen in de inleiding op de inventaris van dit archief (zie de paragrafen 1 en 2 van deze inleiding). Voor de verantwoording van de inventarisatie, met uitzondering van de analyse van de bibliotheek van Nico Vroom, tekende Dirk Post die hierbij dankbaar gebruik maakte van de in de 'Verantwoording en inventarisatie' verzamelde gegevens door Oscar Laurens Schrover.
3.1. Inleiding
3.1.1. Nico Vroom, een leven in dienst van, en geschonden door de kunst
90 Rijksakademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam
Inventaris
3. Persoonlijk archief van prof. dr N.R.A. Vroom (1953-1995)
3.1. Inleiding
3.1.1.
Nico Vroom, een leven in dienst van, en geschonden door de kunst
Op 11 augustus 1995 overleed na een lang ziekbed, in zijn woonplaats Baarn, prof. dr. Nicolaas Rudolf Alexander Vroom. Zijn ziekte was hem een ergerlijke hindernis, zij betekende onvermogen en afhankelijkheid, en niet meer schrijven kunnen. Hij was te moe, te snel uitgeput en kon niet meer 'achter zijn bokkenwagen kruipen.' Zijn geesteskinderen, het manuscript 'The Afflicted Man' en het onvoltooide 'Olijf, Olijfje' vergaarden stof, en dat stoorde hem. Hij beschouwde het als een falen dat zijn manuscripten niet waren uitgegeven. En ondanks zijn inzet kwam het niet tot een publicatie, zijn gezondheidstoestand liet dat niet toe, en hij trof een minder fortuinlijke uitgever. Toen diens fonds bezweek, viel Nico's 'The Afflicted Man' in de greppel waarin alle projecten waren verdwenen. *  En aan een herschrijven van zijn autobiografische schetsen, een eis gesteld door een Vlaamse uitgever, kwam hij niet meer toe vanwege zijn slechte gezondheid. * 
Een deel van zijn werkzame leven draalde Nico Vroom rond in een cultureel niemandsland. Hij bezat aanvankelijk alles wat zijn hart begeerde, en toen dat stukgeslagen werd, niets meer, en voelde hij zich van zijn naam en eer beroofd. Hij was een verleden zonder toekomst, een koordanser die balancerend boven een drukke straat het publiek ziet wegstuiven terwijl de weg met veel lawaai onder hem wordt opengebroken. De uiteinden van het wiebelende touw waarop hij danste, werden naar andere pinakels getrokken, van Rome, de Renaissance en de traditie, naar Sartre, Marx, Adorno en Pollock. De daken zagen er zo anders uit, het landschap uit zijn verdroomde jeugd was weggesmolten. Het begon allemaal zorgeloos in Amsterdam, op 12 juli 1915. Truus Dreesmann schonk Bernard Vroom een zoon, Nico. De jongen had een onbezorgde jeugd, groeide op in een cultureel gevoelig milieu, en werd doordrenkt met de gedachte dat rijkdom verantwoordelijkheid dragen betekende, respect koesteren voor degenen die minder hebben. Zijn vader greep diverse kunstenaars met monumentale opdrachten onder de arm, en was bevriend met kunstenaars als bijvoorbeeld de gebroeders Wiegman. De dichter Jany Roland Holst was een huisvriend van het echtpaar Vroom.
Nico Vroom bezocht het Ignatiuslyceum in Amsterdam, en studeerde van 1934 tot 1940 letterkunde en wijsbegeerte aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. In 1937 woonde hij korte tijd in Wenen en Parijs, waar hij colleges volgde van René Huyghe, en kunstenaars ontmoette als Mondriaan, Pablo Picasso, Willink en Schuhmacher. Van 1943 tot 1945 werkte Nico Vroom op het Rijksbureau voor Monumentenzorg. In de nadagen van de oorlog kregen de Duitsers lucht van zijn bescheiden illegale activiteiten, de verdwijning van non-ferro metalen, en hij moest onderduiken. Kort na de bevrijding werd hij aangesteld tot buitengewoon reserve-officier en reisde hij, samen met de kunsthistoricus Hans Jaffé, verschillende malen naar Duitsland en Oostenrijk om, voor de Stichting Nederlands Kunstbezit, gestolen kunstvoorwerpen terug te vorderen. In 1946 promoveerde Nico Vroom op een studie over stillevenschilders uit de zeventiende eeuw: De Schilders van het Monochrome Banketje. Na zijn demobilisatie werd hij benoemd tot directeur van het Arnhemse gemeentemuseum, een functie die hij maar kort vervulde. Want na zes maanden volgde, in 1947, zijn aanstelling tot hoofd van de afdeling Kunsten van het departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Het begin van zijn carrière was voorspoedig. In 1953 werd Nico Vroom, op voordracht van de KVP'er Jo Cals, benoemd tot hoogleraar-directeur van de Amsterdamse Rijksakademie. Het verhaal begon met de nodige fanfares, en eindigde smadelijk in 1970, toen een bestuurlijke crisis Nico Vroom tot aftreden dwong.
Nico Vroom zocht later naarstig naar de zin van deze crisis, die vooral een tweestrijd was over waarden, de betekenis van het onderwijs, én de kunst. Hij zocht naar de zin van waarheid en wetenschap, en vooral naar schoonheid. En het gevecht dat hij daarover met anderen leverde, was vooral een afspiegeling van zijn eigen innerlijke strijd. Het was wrang dat hij als hoogleraar-directeur van de Rijksakademie sneuvelde omdat men hem niet van deze tijd dacht, zag als een antiek meubelstuk dat was afgesleten door een voorbije levensovertuiging en werkopvatting. Nico werd het symbool van vergaan en ontijdig gezag. Men beschuldigde hem. Door zijn starre opvattingen en autoritaire instelling, zei men, werd de kunst van zijn speelsheid en armslag beroofd. Dat kwetste hem zeer, hij vond de verwijten onterecht, en hij kon later bitter uithalen naar zijn 'door Mao en Marx' gedreven opponenten. De oorzaken voor dit conflict, dat vooral in de persoonlijke sfeer werd uitgevochten, moeten in het breder perspectief worden gezien van tijdstendensen als Nieuw-links, het Borgharenmanifest, de Mammoetwet, het messianisme van Che Guevara en Fidel Castro, de culturele revolutie in China en de publicatie van Mao's rode boekje. * 
Op de einder van de toekomst zag menigeen in die dagen een rode avondzon neerzinken. Het socialisme was de toekomst, en onder het motto 'laat tienduizend bloemen bloeien' *  ontbrandde er in de Europese onderwijs- en cultuurinstellingen een verwarrende strijd over een gerechtvaardigde verdeling van macht en geld, de grondslag van de samenleving en het onderwijs. De vraag was: Waar gaan we met zijn allen naar toe? Over het antwoord waren de pretendenten het roerend met elkaar eens: er zou een samenleving ontstaan met een hoge graad van welzijn en veel, heel veel vrije tijd. In deze gemeenschap zou de kunstenaar de apex, de priester van het ongebonden leven zijn, Huizinga's Homo Ludens, een nobele 'wilde', zou worden gerealiseerd in het Nieuw-Babylon van de kunstenaar Constant Nieuwenhuis.
Minder verheven waren de onverholen ruzies over het geld, de subsidiestromen die vanwege het eigen wettelijk statuut van de Rijksakademie, ruimhartig door het (nieuwe) ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk naar het instituut werden gesluisd. De nieuwe kunstacademies, die in 1968 na de invoering van de mammoetwet ontstonden, waren afhankelijk van kariger middelen, die werden verstrekt door het departement van Onderwijs en Wetenschappen. Deze kunstacademies waren het product van het Lochemse Overleg, dat in mei 1964 plaats vond. Op basis van het zogenaamde 'structuurplan' maakte men er afspraken over de toekomst van het kunstonderwijs; de directeur van de Haagse academie Joop Beljon wierp zich tijdens deze conferentie op als een warm pleitbezorger voor een MO-model, terwijl Jan van Haaren, directeur van de Bossche kunstacademie, koos voor meer grensoverschrijdend kunstonderwijs. *  Jan van Haaren bekende later grootmoedig dat hij wel eens te ver was gegaan in het machtspel rond de kunstacademies.
Nico Vroom verloor als woordvoerder van het klassieke logeonderwijs het ideologische gevecht met zijn omgeving. Hij had de tijd ook niet mee. Hij werd overstemd door het tumult van apodictische slogans. Dapper trachtte hij het wijsgerige element van de studie vergroten, maar zijn pleidooi om zorgvuldig te denken, verstierf in onbeteugelde passies en botte ideologie. Er was geen verweer mogelijk tegen de aanklacht dat hij niet progressief was, en dat hij, door zijn stijl van besturen, de ontwikkeling van een echte (socialistische) avant-garde belemmerde. Achter de muur van ongemakkelijk decorum ging een stuk financiële kinnesinne schuil. Voor velen stond onomstotelijk vast dat de Rijksakademie een stagnerende buurt was, een bolwerk van remmende behoudzucht dat opengebroken moest worden. Nico Vroom stond daarbij in de weg, hij was het laatste autoritaire obstakel dat geslecht moest worden, vond men.
Het wettelijk statuut van de Rijksakademie werd zwaar onder vuur genomen. In 1970 viel tenslotte het doek voor Nico Vroom. Dat betekende trouwens niet het einde van de discussie. Ook onder zijn opvolger Van Riemsdijk, door Vroom ook wel 'zeepteen' genoemd, woedde de tweestrijd met tal van ideologische terzijdes tot vermoeiens toe voort. Zo presteerde de voorzitter van de Bond van Beeldende Kunst Arbeiders, Bob Bonies, het in die tijd zijn betogen in te leidden met een lange vlucht over het geniale gedachtegoed van voorzitter Mao. Nico Vroom werd gelukkig snel, op voordracht van minister Marga Klompé, na directe bemoeienis van de Franse minister van cultuur Duhamel (Kabinet Faure) en op voorspraak van zijn vriend Gabriel Marcel, benoemd tot hoogleraar aan de Internationale Universiteit voor Kunsten in Florence. Voor Nico Vroom braken er gelukkigere dagen aan. Hij kon op afstand het Nederlandse kunstleven volgen en constateerde dat de zaken waarover hij in de jaren zestig struikelde, met het verstrijken van de tijd weer voorzichtig werden binnengehaald. De nederlaag van 1970 was echter te ernstig geweest om de bittere overwinning van zijn gelijk, dat kunstonderwijs over kennis en ambacht ging, en niet over conceptuele ideeën, om die overwinning zoet te doen smaken. Op de mestvaalt van zijn geknakte loopbaan groeide een lijvige cultuurstudie 'The Afflicted Man' ('de geschonden mens'), en een aantal biografische notities. In 1980 verscheen een handelseditie van zijn dissertatie. Ziekte noopte hem in 1983 terug te keren naar Nederland.
Tot het laatste koesterde Nico de hoop dat een uitgave van zijn manuscripten realiseerbaar was. Het mocht niet zo zijn. Testamentair droeg hij zijn literaire nalatenschap aan mij over; daaronder waren zijn manuscripten, aantekeningen en een archiefdoos met het opschrift Rijksakademie voor Beeldende Kunsten (RVBK)-alsook het restant van zijn persoonlijke bibliotheek die hem na een gedwongen verkoop, wegens het betrekken van een kleinere behuizing was gebleven. De idee was deze nalatenschap, de manuscripten vooral, toegankelijk te maken voor studie. Er leefde bij Nico nog een sprankje hoop dat wellicht zo zijn manuscripten zouden eindigen waar hij het voorzien had, in een fraaie boekvorm, in de boekenkast. Het viel hem de laatste jaren niet mee, het deed hem pijn wanneer het familiebedrijf V&D door de conjunctuurschommelingen werd geraakt.
Nico Vroom bekleedde verscheidene bestuursfuncties. Hij stelde eenmaal de Nederlandse inzending samen voor de Biënnale van Sao Paolo, en hielp samen met dr. Elizabeth Houtzager, en Clemens Meuleman, Joep Nicolas aan twee grote overzichtstentoonstellingen, in het Centraal Museum in Utrecht en in Amsterdam. *  Nico Vroom was president van het SIAC, de Société des Artistes Catholiques, dat onder zijn leiding een algemeen christelijke organisatie werd, en hij werd tot aan zijn dood regelmatig geraadpleegd over de authenticiteit van stillevens van zeventiende eeuwse schilders als Heda. Nico Vroom was getrouwd met Annetje Nieuwenhuizen bij wie hij vier dochters kreeg. * 
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1870-1997
Omvang in meters:
35,40
Periode documenten:
(1851) 1870-1997
Openbaarheid:
gedeeltelijk openbaar
Opheffing openbaarheidsbeperking:
toestemming directeur
Raadpleegmogelijkheid:
Gebruiksinformatie:
Inventaris inv.nrs. 1-850. Bij een aantal inv.nrs. zijn beperkende bepalingen ten aanzien van de openbaarheid gesteld. Inv.nrs. 265, 273, 622-623, 625-650 zijn pas openbaar tussen 2033 en 2065. De inv.nrs. betreffen persoonsdossiers van hoogleraren, 1870-1989, waarbij geldt dat dossiers jonger dan 75 niet openbaar zijn. Inv.nrs. 111, 166, 501, 656 en 751 zijn loze nummers. Inv.nr. 656 is inv.nr. 649 geworden. Index op inv.nrs. 175-177 (Studentenregisters, 1870-1927) is online te raadplegen op www.noord-hollandsarchief.nl/zoeken/personen. Lijst van hoogleraren-directeuren, 1870-1997, alfabetische lijsten van hoogleraren, 1870-198(0), lectoren en docenten, 1870-198(0), en leden van de Commissie van Toezicht op de Rijksakademie van Beeldende Kunsten, 1870-1930, in de inventaris.