De Staten van Holland en West-Friesland vaardigden op 20 mei 1730 een plakkaat uit inzake de verponding op de huizen en andere gebouwen binnen hun provincie. Zij belastten enkele personen met het formeren van nieuwe kohieren, wat door mankementen van de bestaande kohieren noodzakelijk was geworden. De laatste, aangelegd op grond van het "redres-generaal van de verponding" van 3 augustus 1627, dat zowel betrekking had op gebouwde als ongebouwde eigendommen, waren reeds diverse malen bijgesteld i.v.m. de groei der steden, inundaties, droogmakerijen enz. Gegevens over het "redres-generaal" vindt men in inv.nr. 130 van de "Voorlopige inventaris van het archief van Gecommitteerde Raden in West-Friesland en het Noorderkwartier, 1574-1795".

De gecommitteerden moesten in de steden en dorpen in overleg met burgemeesters ter plaatse vooraanstaande personen beëdigen die gekwalificeerd waren om de vereiste schatting te maken. In de kohieren moesten zij de soort van het onroerend goed aantekenen, waarvan in het plakkaat met name genoemd worden: huizen, ridderhofsteden, buitenhuizen, schuren, graanzolders, kelders, pakhuizen, stallingen, zoutketen, kalkovens, steenovens, meestoven, molens en alle andere gebouwen. Uitgezonderd waren slechts de watermolens die dienden tot het droogmalen van de landen, en de huizen die tegelijk met landerijen werden verhuurd. Voorts moesten zij de naam van de eigenaar of gebruik' van het goed en de betaalde of geschatte huursom registreren. Behalve de aanslag in de verponding, die de 12de penning bedroeg, werd ook de aanslag in de oude verponding op grond van het plakkaat van 1627 opgenomen. Aangezien de eigenaars van molens zich voor hoge kosten van onderhoud zagen gesteld behoefden zij niet de 12de maar de 15de penning van de huurwaarde resp. de taxatiewaarde te betalen.

Het rapport van de gecommitteerden dat de nieuwe kohieren toelichtte werd in de vergadering der Staten van 23 september 1733 behandeld en zonder wijziging de volgende dag goedgekeurd. Bepaald werd dat de nieuwe kohieren gedurende drie maanden ter Financie ter visie zouden liggen opdat belangstellenden bezwaren kenbaar konden maken. Van elk kohier zouden intussen twee eensluidende afschriften worden vervaardigd, één voor de bestuurde: der steden resp. schouten en gerechten der dorpen, en één voor de ontvangers of gaarders van de verpondingen.

De leggers zijn bewaard gebleven in het archief "Financie van Holland" (inventaris door J. Smit, 1947). De inventarisnummers 490-491, 502, 515-522, 528 zijn gekopieerd en in alfabetische volgorde in de voorliggende inventaris opgenomen. Op een enkele uitzondering na betreft het kohieren die in 1733 door de gekwalificeerden aan de gecommitteerden zijn overgedragen. Om deze reden is er vanaf gezien telkens het jaartal op te nemen. Alleen in geval het een kohier van vroegere datum betreft dat om welke reden dan ook tussen de kohieren van 1733 is geraakt, is dit vermeld. Op dezelfde grond is de vermelding van de uiterlijke vorm weggelaten: alle kopieën zijn ingebonden.